as s'j'l 4 (5,
Bewijs dat het midden van BC ook op
deze parabool ligt.
2. Gegeven is de hyperbool xy 1, met
daarop het punt P
a. Door P worden twee onderling lood
rechte lijnen getrokken die de hyper
bool nogmaals snijden in resp. Q en R.
Bepaal de meetkundige plaats van het
midden van QR als beide lijnen, onder
ling loodrecht blijvend, om P draaien.
b. Met P als middelpunt wordt een cir
kel beschreven die door het middel
punt van de hyperbool gaat. Deze
snijdt de asymptoten nog in resp. A en
B. Bewijs dat AB in P aan de hyper
bool raakt.
3. Gegeven is de ellips 16 x2 25 y2 400.
a. P is een punt van de ellips met abscis
x. Druk de afstand van P naar het
brandpunt van de ellips dat een posi
tieve abscis heeft uit in x.
b. Door P wordt een lijn getrokken even
wijdig aan de F-as en hierop wordt, in
de richting van de positieve ordinaten
een stuk PQ afgezet dat gelijk is aan
PF. Bepaal de meetkundige plaats van
Q, als P de ellips doorloopt.
c. Bepaal de aard van de meetkundige
plaats en maak een schets van de ge
hele figuur.
4. Bereken de waarde van de determinant:
2 2 19
1—223
5—730
7 2—3 2
5. Gegeven is w 2 z„6 HZj z08
3 1 r
Bereken w als zy f2 -f- - - i 6 en
Zo 1 i.
Fotogrammetrie
Tijd: 11 uur
1. Wat verstaat u onder onafhankelijke mo
deltriangulatie? Geeft in het kort de hier
bij toegepaste werkwijze aan.
2. Geef een overzicht van de werkzaam
heden aan een ruilverkavelingsbureau met
betrekking tot een fotogrammetrisch uit te
voeren methode van kaartvervaardiging.
3. aNoem enkele cameratypes.
b. Wat is het voordeel van de huidige
blokvereffeningsmethode?
c. Wat verstaat u onder „puntsover-
dracht"? Vertel iets over doel en uit
voering.
Inleiding recht
Tijd: lè uur
1. Welke zijn de redenen geweest die heb
ben geleid tot de opneming van het erf
recht in het tweede boek van het Burger
lijk Wetboek?
2. Bij de wettelijke erfopvolging treden ach
tereenvolgens vier groepen of klassen van
erfgenamen op. Welke groepen zijn dit?
3. Voor de bestaanbaarheid (of geldigheid)
van een obligatoire overeenkomst moet aan
vier voorwaarden zijn voldaan. Welke?
4. Heeft dwaling altijd nietigheid (vernietig
baarheid) van een overeenkomst tot ge
volg? Met een voorbeeld toelichten.
5. Men wordt verondersteld bedongen te
hebben voor zichzelf, zijn erfgenamen en
rechtverkrijgenden, zegt art. 1354 B.W.
Welke betekenis heeft dit artikel voor het
zakenrecht? Voorbeeld?
6. Waarop berust de onderscheiding van de
overeenkomsten in die om niet en die on
der bezwarende titel (om baat)?
Wat is het verschil tussen deze onder
scheiding en die in eenzijdige, onvolmaakt
wederkerige en wederkerige overeenkom
sten?
7. Wanneer is een verbintenis voorwaarde
lijk, onder tijdsbepaling, alternatief, cu
mulatief?
Wat zijn hoofdelijke verbintenissen?
8. Welke bewijsmiddelen kent de wet in het
civiele proces?
9. In de zg. Wet A.B. komen enkele artikelen
voor die de grondslag vormen van het in
ternationaal privaatrecht. Wat is de in
vloed van deze artikelen.
Geef een kort overzicht van het ontstaan
van het internationaal privaatrecht.
104
2 2
]'3 Zo2