J J v Hogere wiskunde Tijd: 2h uur 1. Differentieer de volgende functies: 3 5 cos AT a. y are sin 5 3 cos x b. y 2log fx" 3x 16log (x2 6x 9) d. x%y2 2x3y2 3x*y 16y -\- -)- 2e2lnx 2x2 50 0 e. x a (t sin t) y a (1 cos t) 2. Bepaal de volgende integralen: a. I tg2xdx b. f2dX- J J y'a2 4x2 c. I xslnxdx d. dx dx J xlnx 3. De functies /i, /2, /3 fk,zijn functies van x. Gegeven is fk ó}~kxk. a. Bewijs dat de grafieken van deze func ties behalve door de oorsprong door een tweede vast punt P gaan. Teken de grafieken van /i, fo en ƒ3. b. Q is de projectie van P op de X-as. Onderzoek of de rij functies er twee bevat waarvan de grafieken de opper vlakte van driehoek OPQ in drie ge lijke stukken verdelen. 4. Gegeven is de functie f{x) x3 3x 2. a. Bepaal de uiterste waarden van /(x). b. Bepaal het buigpunt van de kromme en de richtingscoëfficiënt van de raaklijn in dat punt. c. Teken de grafiek van f(x) voor 3 x 3. Wanneer is de functie stijgend, wan neer dalend? Landmeten en waterpassen II Tijd: uur 1. a. Welke fouten tengevolge van optische afbeelding kent u? Geef hierbij van een drietal fouten of afwijkingen aan waardoor deze wor den gekenmerkt en veroorzaakt. b. Waardoor kunnen deze zg. afbeel- dingsfouten zo goed mogelijk worden voorkomen of onschadelijk gemaakt? c. Noem enkele van de eerste optische systemen die een beperking van af- beeldingsfouten tot doel hadden. 2. a. Geef schematisch aan hoe klem- en fijnbeweging bij een enkelvoudige as werken. b. Teken schematisch de as-constructie en randschijf bij een repetitie- en een reïteratietheodoliet (zonder fijnbewe ging)- 3. a. Welke typen afleesinrichtingen kent u? b. Verklaar het automatisch aflezen van het gemiddelde van twee diametraal gelegen afleespunten, zoals dit door Dr. H. Wild werd ingevoerd. 4. Verklaar waarom bij astronomische waar nemingen in het algemeen een ruiterniveau wordt gebruikt. 5. a. Welk(e) voordeel (voordelen) heeft het gebruik van een boussole-theodoliet boven een normale theodoliet bij veel hoeksmeting? b. Hoe kan men bereiken, dat op elke standplaats georiënteerde richtingen met een nauwkeurigheid van theodo liet-aflezingen worden gemeten? 6. a. Wat verstaat u onder een zg. automa tisch waterpasinstrument? b. Welke typen compensatoren kent u? Geef van elk type een voorbeeld. 7. a. Noem de hoofdvoorwaarde waaraan een niet-automatisch waterpasinstru ment moet voldoen, b. Hoe verloopt de regeling op deze voor waarde voor een instrument met re- versieniveau? 8. a. Welke fouten kunnen optreden bij een doorgaande waterpassing? Deel deze fouten naar hun aard in drie groepen in. b. Hoe verklaart u, dat tengevolge van het refractie-verschijnsel 's morgens te kleine klimmingen worden gemeten? 9. Geef het beginsel van de optische afstand meter aan. Op grond van variatie in de toepassing van dit beginsel kunnen afstandmeters in vier groepen worden ingedeeld. Duid deze groepen aan onder vermelding 105

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 15