3. Als Lab 256, Laq=\6l, 319,
bereken dan L pq-
4. Wat weet u van de sinus of de tangens
van een zeer kleine hoek? (Formule!)
5. Hoe oriënteert men een aantal gemeten
richtingen naar het stelsel der R.D. en
welke hoek is eigenlijk de oriëntering?
6. Hoe duidt men een gerichte driehoek aan?
Hoe definieert men de zijdenHoe heten
de rechten a, b en c van de driehoek? Hoe
definieert men de hoeken
7. Druk de pijl uit in de koorde en de mid
delpuntshoek. Eveneens de tegenpijl.
Wat weet u van poolcoördinaten?
9.
Wat moeten we doen om de punten A, B
en C vanuit de meetlijn VP 108VP 109
weer op te kunnen zetten indien de punten
VP 21 en VP 22 verdwenen zijn?
10. Hoe stelt men in de landmeetkunde de
vergelijking op van de lijn die in A raakt
aan de cirkel met middelpunt M
11. Nomografie
1. Hoe luidt de voorwaarde van het colli-
neair zijn van drie punten in het Carte
siaanse stelsel?
2. Stel een lijnennomogram samen voor de
formule a -f- b c.
3. Wat is een dubbelschaal? Geef een alge
meen bekend voorbeeld.
4. Welke is de vergelijking van een log.schaal
op de V-as. Wat is de modulus? Hoe be
paalt men deze?
III. Benaderde Waarden
1. Wat is de volstrekte fout van een bena
derde waarde? En de betrekkelijke fout?
2. Welke maximaal betrekkelijke fout mag
een benaderde waarde van n hebben, als
de volstrekte fout niet groter mag zijn dan
0,0001?
Landmeten en waterpassen I
Tijd: 22 uur
1. Gegeven de op ongeveer 10 m uit de oever
van een rivier lopende meetlijn AB ten op
zichte waarvan is aangemeten de in de
rivier staande paal S, terwijl de punten P
en Q in de meetlijn zijn gelegen; een en
ander als is aangegeven in onderstaande
schets:
a. Bepaal met behulp van het bogen-
boekje de straal van de cirkelboog, die
raakt aan de rechtstanden SR (in het
verlengde van QS) en SP, zodanig dat
een tegensector T1 S To ontstaat ter
grootte van 1544 ca (straal afronden
op 10 m).
b. Bepaal de uitzetgegevens voor het ge
deelte van de boog dat niet in de rivier
valt. (Bezig hiertoe de werkwijze die
korte ordinaten oplevert en redelijk
controleerbaar is.)
c. Indien de cirkelboog de as voorstelt
van een aan te leggen weg, hoe groot
bedraagt dan volgens de u bekende
normen de maximum snelheid, waar
mee over deze weg kan worden ge
reden? (Afronden op 10 km binnen een
marge van 5 km.)
d. Waar ligt het aanvangspunt van de
overgangsboog (kub. par.) die dan kan
worden toegepast?
2. a. Wat is naar uw mening de betekenis
van het puntennet van de Rijksdrie
hoeksmeting?
b. Wanneer werden de resultaten van de
Rijksdriehoeksmeting gepubliceerd?
107
VP 22
VP108
VP10ST
25.04
rivier