y W Poi' q 142 op de volgende wijze vereffenen. Stel dat de origi nele pijl bij punt 5 de waarde 23 heeft en de ver beterde pijl 25. Het verschil tussen de pijlen is 2, het produkt van het deelpuntnummer en ver schil is 10. Bovendien veronderstelt men dat de pijl bij een ander punt, bijvoorbeeld punt 37, 31 is in de oude en 26 op de verbeterde boog. Het verschil is +5 en het produkt +185. Verandert men de verbeterde pijl bij punt 5 van 25 in 24 en bij 37 van 26 in 27 dan blijft de som der pijlgrootten gelijk. Het verschil in punt 5 is veranderd van 2 in 1, waardoor het produkt 5 wordt in plaats van 10, bij punt 37 ver andert het verschil van +5 in +4 waardoor het produkt 148 wordt. Dus terwijl de som van de pijlen gelijk blijft heeft men volgens (c) de som van de produkten van deelpuntnummer en pijl ver schil verminderd met 10 185) 5 148) 32. De rechter leden van (c) en (b) zijn nu nul en dus is het rechter lid van (a) ook nul. Het is duidelijk dat de keuze van de te veranderen punten willekeurig is en dat men eventueel ook meer punten kan kiezen. Hieruit blijkt hoe men een regel kan opstellen om de halve verschuiving bij het laatste punt de waarde nul te geven. Deze regel luidt: „Wanneer de laatste halve verschuiving positief is, dan vermindert men de pijl bij een punt met hoog deelpuntnummer en men verhoogt de pijl met eenzelfde waarde bij een punt met een laag deelpuntnummer, waarbij men de deelpunten in paren kiest, zodat de som van de puntnummerver- schillen vermenigvuldigd met de waarde der pijl verandering gelijk is aan de waarde van de laatste verschuiving". Indien de laatste verschuiving nega tief is, dan verhoogt men de pijl in het deelpunt met een hoog nummer en vermindert men de pijl in een punt aan het begin van de boog. Naast het feit dat men op deze wijze de verschui ving van het laatste punt nul kan maken is hier natuurlijk ook een methode gegeven om de ver schuiving in een bepaald punt van de boog een bepaalde te voren gewenste verschuiving te geven. Dit kan men eventueel met meerdere punten doen, door de gewenste pijlen in de punten daarvóór met een gering bedrag te veranderen. En het zal duidelijk zijn dat hierin nu juist de grote aantrek kelijkheid schuilt van deze methode van boogver- beteren. Bij een bestaande boog heeft men veelal bepaalde punten die men graag zou willen hand haven ook als men de boog verbetert. Ik denk hier bij vooral aan plaatsen waar de boog over een brug gaat of daar waar de rails opgesloten liggen tussen de bestrating van een overweg. Bij spoorwegen is men bovendien veelal gebonden aan een minimum afstand tot allerlei obstakels langs de sporen zoals bijvoorbeeld seinpalen en bovenleidingportalen. Men is dus zelden vrij om een boog zo maar te ver beteren, maar door deze methode is het mogelijk om snel en met voldoende nauwkeurigheid een aanvaardbare en efficiënte oplossing te geven. De overgangsboog Bij het bepalen van de pijlgrootte der gewenste pijlen in de overgangsboog gaat men uit van de vergelijking van de bij spoorwegen gebruikelijke kubische parabool x3 waarbij men aanneemt dat de lengte langs de abscis- as bij benadering gelijk is aan de lengte langs de boog. Met behulp van de figuur kan men het ver loop der pijlgrootten in de overgangsboog bepalen. -10 1 2 3 4 R Bij gelijke deelpuntafstand Ar is de ordinaat bij punt 1 <Aj>" 7 6RL De gemeten pijl bij punt 0 zal dus zijn: p x Po 2 6RL (Ar)3 Noemt men qdan geldt voor p0: 6RL Voor de pijl bij punt 1 kan men bij benadering stellen, dat deze gelijk is aan de halve som der ordinaten bij punt 0 en punt 2, verminderd met de waarde voor de ordinaat bij punt 1. Deze regel geldt algemeen, namelijk: „De pijl in een punt van de overgangsboog bij ge lijke koordelengte gemeten, is bij benadering gelijk aan de halve som van de ordinaten van het vorige en volgende punt, verminderd met de waarde van de ordinaat in dat punt mits de overgangsboog zich niet te ver van de abscis-as verwijdert". Op deze wijze vindt men voor de pijlen bij punt 1, 2, 3,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 6