Over de vernieuwing van het Kadaster volgens het ontwerp KADASTERWET en een vergelijking met de oorspronkelijke kadastrering van Nederland door P. S. Peeling Ing., Technisch Hoofdambtenaar van het Kadas ter te Alkmaar. Over de vernieuwing van „het Kadaster" volgens de richtlijnen zoals deze zijn uitge stippeld in het Ontwerp Kadasterwet (welke men kan lezen in het Rapport van de Staats commissie inzake het Kadaster) is in de bei de landmeetkundige vakbladen van Neder land nog niet zo bijster veel gepubliceerd. En ook op de studiedagen - zowel van de Ne derlandse Landmeetkundige Federatie als van het Nederlands Genootschap voor Landmeet kunde - heeft men aan dit vraagstuk geen gro te aandacht besteed. Toch is het onderwerp al leszins een gespannen aandacht waard, niet al leen van kadastrale zijde maar ook van de kant van het nog steeds groeiend aantal ge meentelijke instanties voor ruimtelijke orde ning. Want de vernieuwing van de kadas trale kaarten, de vernieuwing van de aan deze kaarten ten grondslag liggende beschei den en de aanpassing hieraan van de inhoud der kadastrale registers, naar de „spelregels" van het ontwerp-Kadasterwet, is niet alleen van belang voor de ambtenaren van het Ka daster, die een jaarlijks immer groter aantal hermetingen hebben uit te voeren en in de kadastrale registers toe te passen. Immers ook in Nederland heeft zich „het Kadaster" al lang reeds ontwikkeld vanuit een belastingka daster tot een meerdoelen-kadaster, dat voor vele maatschappelijke en sociaal-economi sche belangen op het gebied van grond en bo dem dienstbaar is. Hoe betrekkelijk weinig bekendheid het ont werp-Kadasterwet nog in gemeentelijke kring bezit en hoeveel een meerjarenplan voor de hermeting met de ruimtelijke ordening te ma ken heeft, bleek weer eens uit het juni-num- mer van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde. Daarin komt de tekst voor van de causerie, welke Ir. M. P. Blaauw, hoofd van de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst van Publieke Werken der gemeente Amsterdam heeft gehouden op het Congres 1966 van de Nederlandse Landmeetkundige Federatie over „Verstedelijkingen ons kaartmateriaal". Al kwam in dit inleidend praatje „de verstedelijking" niet veel verder dan Amsterdam en „ons kaartmateriaal" niet uit de grondverf, de vraag die Ir. Blaauw legde in het midden van de aanwezige geode ten (het overgrote merendeel van het Kadas ter) was er niet minder beklemmend om. Er worden voor belangrijke uitbreidingen op ruimtelijk gebied ontwerpen gemaakt op kwa- si-ondergronden, op plattegronden van zeer dubieuze kwaliteit. Naast Amsterdam zijn er slechts enkele ge meenten, waar de planologen de beschikking hebben over stadskaarten op schaal 1 1000. Doch er zijn zeer veel gemeenten, waar een belangrijk deel van de verstedelijking van Ne derland moet worden opgevangen, maar waar men niet in het bezit is van een goede, beel dende, stedebouwkundig bruikbare kaart. „Zijn wij, gezien de noodzaak om van dat kleine lapje grond dat Nederland heet, te maken wat ervan te maken isniet gehou den daar iets aan te doen?Als er iets waard is om in systematische cartotheken vast te leggen en zorgvuldig te beheren - en gewetens vol aan te snijden - dan is het toch zeker dat stukje grond?" 218

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 8