Wat het voor stedebouwkundige instanties be tekent, niet de beschikking te hebben over een bruikbare kaart, kwam al heel duidelijk naar voren bij de installatie van de Staatscommissie inzake het Kadaster in 1957. In zijn ant- woordrede (U kunt deze lezen in het Rapport) gewaagde de Voorzitter van de Staatscom missie (Commissaris van de Koningin in Noord-Holland) van een symptomatisch ge val van onbruikbaar zijn - voor de moderne planologie - van vele huidige (op oorspronke lijke opmetingen uit omstreeks 1810-1830 stoelende) kadastrale kaarten. In de binnen stad nl. van Alkmaar - waar dringend behoef te was aan een saneringsplan - bleken verschil len tussen de kadastrale kaart 1 1250 en de terreinstoestand van vijf tot zes meter en „el ders zelfs van 15 tot 20 meter". De kadastrale kaart is als ondergrond voor het saneringsplan onbruikbaar en het ontwerpen van rooilijnen voorschriften was „daardoor onmogelijk". Eerst en vooral moest er een hermeting van de binnenstad plaatsvinden. Reeds eerder in de kadastrale geschiedenis had men in een binnenstad met een dergelijk probleem te maken gehad, nl. het voldoen van de kadastrale bescheiden aan de eisen van nauwkeurigheid ten behoeve van bepaalde maatregelen op ruimtelijk gebied, die genomen moesten worden door lagere overheidsorganen. Dat probleem was met name in Amsterdam opgelost door de volledige vernieuwing van de kadastrale kaarten, en van de daaraan ten grondslag liggende bescheiden alsmede de aan passing hieraan van de inhoud der kadastrale registers. In de jaren evenwel van de Herme ting-Amsterdam was er echter nog haast geen sprake van een bittere noodzaak tot hermeting van de andere tientallen Nederlandse binnen steden. De onvolkomenheden van de kadas trale plans van deze stadscentra - door hun omwallingen reeds alle in de 16e en 17e eeuw afgerond - traden toen nog niet aan het licht, want behoefte aan een saneringsplan (als bijvoorbeeld in het Alkmaarse geval), welk plan moest steunen op een zeer nauwkeurige kadastrale kaart, bestond er toen nog niet. En evenmin was er vóór omstreeks 1930 spra ke van een uitbreiding op grote schaal van steden en dorpen in die mate als vooral de jaren na 1946 te zien hebben gegeven. In mijn jonge jaren konden de meeste gemeentebestu ren van steden met meer dan 10.000 inwoners bij de samenstelling van het wettelijk voorge schreven uitbreidingsplan in het algemeen nog heel goed gebruik maken van de voorhanden kadastrale gemeenteplans. Een beetje handige architect (planologen kende men toen nog niet) zorgde wel voor een verkleining op een eenvormige schaal van het grondgebied van zulk een gemeente en voor een ontwerp. In mijn Roermondse tijd zag ik op zulke wijze enkele gemeentelijke uitbreidingsplannen ont staan, welke in die jaren aan het beoogde doel nog heel goed beantwoordden, al had men dan met de zogenaamde aansluiting van de ver schillende kadastrale plans der stadsdelen wel wat moeite gehad en van de verscheidenheid van secties met hun soms verschillende kaart- schalen wel wat last ondervonden. Waren de geesten reeds tijdens de crisis der dertiger jaren voor de ruimtelijke ordening van Nederland ontvankelijk gemaakt mede door het Plan van de Arbeid, gedurende de bezetting groeide die ordeningsgedachte door de feitelijke omstandigheden al zodanig uit, dat midden in de oorlogsjaren in Nederland de Rijksdienst voor het Nationale Plan werd ingesteld. Bij de bevrijding - leeggeroofd land, jarenlange stilstand van de woning- en utili teitsbouw en sterkgroeiende bevolking - was planning en nog eens planning bittere nood zaak. Reeds een ruw overzicht van de achter stand op het gebied van de volkshuisvesting gaf toen al te zien dat gehele steden zouden moeten worden bijgebouwd om in de onmid dellijke behoeften te kunnen voorzien. In de jaren 1945-1946 zag het er een ogenblik naar uit, dat het gehele nationale potentieel op het gebied van de ruimtelijke ordening - van plan ning tot uitvoering - zou worden samengebald om niet alleen de wederopbouw ter hand te nemen maar ook in een goed gecoördineerde krachtsinspanning de onoverzienbare achter stand van jaren te trachten in te halen. Ook het Nederlandse Kadaster zou hierbij een zwa re taak te vervullen krijgen, nl. de basis te le veren waarop in de afzonderlijke gemeenten de op moderne leest geschoeide uitbreidings- en saneringsplannen konden worden voorbereid. Maar het gunstige moment voor dit laatste ging voorbij vóór Prof. Tienstra - door de „puinruimregering-Schermerhorn" met de or ganisatie hiervan belast - met resultaten voor de dag kon komen. Wie niet talmden, dat waren de lagere over heden; die zorgden ervoor het nodige land meetkundig personeel aan te trekken, dat tot taak had zo snel mogelijk de eigen gemeente aan het nauwkeurige kaartenmateriaal op handzame schaal te helpen, nodig voor de planning en de uitvoering van de omvangrijke na-oorlogse volkshuisvesting en utiliteits- 219

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1967 | | pagina 9