op te nemen met de uitvoerder van het werk.
Blijkt hierbij dat een vastlegging moet ver
dwijnen, dan moet deze zo kort mogelijk voor
het fatale moment worden vervangen. Dan is
het meestal mogelijk een nieuwe vastlegging in
een al gerestaureerd muurgedeelte aan te bren
gen. De nieuwe vastlegging wordt dan op kor
te afstand van de oorspronkelijke geplaatst en
blijft dus dicht bij het centrum van het station.
Op deze manier wordt zo weinig mogelijk aan
nauwkeurigheid ingeboet en blijft het R.D.-
punt, praktisch gelijkwaardig, behouden.
Omdat de richtpunten een beperkte levens
duur hebben, verdient het aanbeveling deze
punten uit vastleggingen te controleren, zodra
men er gebruik van wil maken.
Dit betekent dat men niet-verzekerde punten
zo weinig mogelijk moet gebruiken.
Vanzelfsprekend bestaat de neiging een garan
tie van betrouwbaarheid van alle gepubliceer
de coördinaten te eisen van de Bijhoudings-
dienst van de Rijksdriehoeksmeting.
We zouden aan deze eis in belangrijke mate
tegemoet kunnen komen door geen coördina
ten van richtpunten meer te geven.
Maar dit zou tot veel overbodige centreringen
leiden, omdat het dan niet meer mogelijk is
gebruik te maken van recente controlemetin-
gen.
Het is daarom gewenst dat de coördinaten van
het richtpunt met het jaartal van de laatste
controle, op de R.D.-coördinatenkaart wor
den vermeld.
Na deze pogingen om werkzaamheden te dele
geren zult U zich wellicht afvragen wat de
Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksme
ting nog wel wil doen.
Voor de instandhouding van de R.D.-punten
is dit niet meer dan het bepalen van nieuwe
vastleggingen, waar oude verdwijnen en het
bijhouden van het kaartsysteem.
Maar verder willen we een volkomen betrouw
baar, homogeen puntenstelsel tot stand bren-
gen'
Verder willen we overal assisteren waar dit
voor een verdere netsverdichting nodig is.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen
die de betrouwbaarheid van het net twijfel
achtig maken.
In de eerste plaats de ongeveer 2200 niet-ver
zekerde punten. Verder de gebrekkige repara
tie van het puntenstelsel in het zuiden van ons
land, dat door oorlogshandelingen ernstig had
geleden. Bovendien zijn er fouten in het twee
de-orde-net ontstaan, doordat gebruik werd
34
gemaakt van de ongecentreerde stangen van de
eerste ordepunten.
Ook de homogeniteit van het net laat nogal
wat te wensen over. In de steden is zo kwistig
met R.D.-punten gestrooid dat vaak zeer
vreemde kronkels in meetkundige grondslagen
moeten worden gelegd om al deze punten hier
in op te nemen.
Ook zijn er grote gebieden aan te wijzen waar
de secundaire metingen slecht zijn geweest. En
tenslotte is ook de willekeur in de volgorde
van de berekening van de tweede orde-punten
en de extrapolatie buiten het eerste orde-net,
aan onze oostgrens, onbevredigend.
Dit alles heeft geleid tot een groots opgezette
vernieuwingscampagne. Het nieuwe tweede
orde-net zal in blokken worden vereffend.
Hierbij worden zoveel mogelijk oorspronke
lijke metingen gebruikt.
Omdat nu met minder aansluitingspunten kan
worden volstaan, zullen verschillende tussen-
punten die door drie gemeten richtingen zijn
bepaald, als secundaire punten in dit net wor
den opgenomen.
Samen zal het aantal eerste- en tweede orde-
punten weer ongeveer 1000 worden.
Van de R.D.-punten die nu bestaan en niet in
het tweede orde-net worden opgenomen zal
een aantal zonder meer als enkelvoudige pun
ten in dit net ingerekend kunnen worden. Zo
dra hieraan behoefte blijkt te bestaan kunnen
deze punten of als R.D.-punten of als kada
strale hoofdpunten terugkeren.
Het lijkt mij dat een goede dienstverlening
van onze kant alle bezwaren die tegen deze
ideeën zullen worden aangevoerd kunnen op
heffen.
Sinds 1956 voert de Bijhoudingsdienst van de
Rijksdriehoeksmeting ook weer eerste orde-
metingen uit.
In 1954 was, op de algemene vergadering van
U.G.G.I. te Rome, besloten het Europees drie-
hoeksnet opnieuw te vereffenen. Direct na de
oorlog was een vereffening uitgevoerd door
de Duitsers, onder Amerikaanse leiding, met
de toen beschikbare meetgegevens. Nu wilde
men eerst de ontbrekende aansluitingen tussen
de landelijke driehoeksnetten bijmeten. Ver
der zouden verschillende ijkbasissen worden
gemeten met de Vaisala-comparator. Met
hier geijkte invardraden moest de lengte van
oude basissen worden gecontroleerd en nieuwe
basissen worden gemeten.
Ook de astronomische plaatsbepaling liet nog
al wat te wensen over. Voor ons betekende dit