Ontstaan, bijhouding en vernieuwing van de Rijksdriehoeksmeting Lezing gehouden op het N.G.L.-congres op 29 september 1967 te Arnhem door Ir. M. Haarsma, Hoofdingenieur van het Kadaster. Ik krijg dikwijls de indruk dat een aantal vakgenoten de Bijhoudingsdienst van de Rijks driehoeksmeting ziet als een speciale afdeling van de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Deze opvatting is fout. Wij behoren zelfs tot een ander departement. Wij ressorteren onder het Ministerie van Financiën en wij zijn daar misschien niet eens misplaatst. Het lijkt mij tenminste toepasselijker dan onder het Minis terie van Economische Zaken. Ook bestaat er een groep beoefenaren van de landmeetkunde die de Rijksdriehoeksmeting helemaal niet ziet. Deze „zienswijze" is evep- eens in strijd met de werkelijkheid. Ik hoop in het volgende betoog deze misvat tingen enigszins te kunnen rechttrekken. De Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeks meting dankt zijn ontstaan aan de behoefte, die er blijkbaar in het begin van de vorige eeuw al bestond, aan een samenhangend pun- tenstelsel over ons gehele land. Uiteraard was dit een militaire behoefte. Daar is men altijd gewoon geweest de zaken fors aan te pakken. Het was dan ook Luitenant-Generaal baron Krayenhoff die tussen 1801 en 1811 een drie hoeksnet over ons land legde. Dit net, met aansluitingen aan de driehoeksnetten van onze buurlanden, heeft als grondslag gediend van de eerste Topografische kaart van Nederland. Toen, omstreeks 1860, onze regering aan Prui sen de medewerking aan het tot stand brengen van een Midden-Europese graadmeting had toegezegd, bleek de forse aanpak iets te ruw te zijn geweest. Voor dit doel liet de kwaliteit nogal wat te wensen over. Daarom gaf de regering, in 1865, aan prof. Stamkart de opdracht, een nieuw driehoeksnet te meten. Tot aan zijn dood, in 1882, heeft hij zich met buitengewoon veel energie aan deze opgave gewijd. Toen na zijn dood, de gelegenheid werd ge boden inzage van de resultaten te krijgen, bleek er een negatieve correlatie te bestaan tus sen kwaliteit en kwantiteit. Dat het de, inmiddels ingestelde, Commissie van Graadmeting en Waterpassing na dit fias co gelukte de regering nog eens te vermurwen, lijkt mij een prestatie van formaat. In 1885 kon weer worden gestart. De leiding werd nu opgedragen aan prof. dr. Ch. M. Schols. Aan het primaire driehoeksnet zou een net van secundaire punten worden verbonden, ten behoeve van de kadastrale metingen. Men speelde dus toen al met hermetingsgedachten. Prof. Schols heeft geen enkel risico meer ge nomen. Van de constructeur Julius Wanschaff uit Berlijn werden vier typen theodoliet betrok ken. Die met een diameter van de horizontale rand van 35 cm waren bestemd voor de pri maire hoekmeting, het kleinere type, met een randdiameter van 21 cm, zou voor de secun daire metingen worden gebruikt, de 14 cm- theodoliet voor het bepalen van de onderlinge ligging van de stationspunten en de kleinste, 31

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 9