DISCUSSIE
Naar aanleiding van de lezing van Prof. ir.
Witt ontspon zich de volgende discussie.
Ir. A. H. van der Most merkt op dat hij, even
als Prof. ir. Witt, niet direct conclusies wil
trekken, maar dat hij toch nog enige vragen
heeft.
Spreker stelt dat uit het cirkeionderzoek is
gebleken dat de kans op excentriciteit in de
stiftposities bij gebruik van de stiften 2 en 3
inderdaad aanwezig is.
In de praktijk is het mogelijk tegelijkertijd met
stift 3 een cirkel te trekken en een punt te
prikken door in de stift een exeenter te plaat
sen. Vervolgens vraagt spreker of de zes figu
raties alleen afzonderlijk zijn vergeleken of
ook nog met elkaar in de verdeling over het
plan.
Prof. Witt antwoordt dat de zes figuraties zijn
uitgeknipt, daarna zijn gemeten en aangesloten
op de bekende 40 punten. Elke figuratie is
dus apart aangesloten. De zes figuren zitten in
het bekende stelsel van de 40 punten die fout
loos zijn. Wel zijn de figuren met elkaar ver
geleken en gecombineerd, waarna de stan
daardafwijking is berekend en de histogram
men zijn samengesteld, hetgeen alleen mocht
gebeuren omdat de zes figuren naar hetzelfde
stelsel zijn getransformeerd.
De vraagsteller stelt nu dat er alleen gemeten
kon worden binnen de partiële stelsels. Naar
zijn mening waren er geen andere vergelij
kingsmogelijkheden en was het niet mogelijk
de zes verschillende coördinatenstelsels reken
kundig op elkaar te leggen.
Prof. Witt zegt wel de figuren waarin de da;
en dy zijn voorgesteld, op elkaar gelegd te
hebben om te zien of hier nog iets significants
uit op te maken zou zijn, hetgeen alleen bij de
Gerber het geval was, waar nl. bij de onderste
en bovenste drie figuren de vectoren in een be
paalde hoek lagen. Deze regelmatigheid kon
spreker bij de overige drie instrumenten niet
terugvinden.
De vraagsteller vraagt of de ruitpunten die
door de machine in dezelfde arbeidsgang of in
een tweede arbeidsgang zijn gemaakt, even
eens zijn gecontroleerd, hetgeen de inleider ont
kennend beantwoordt.
De vraagsteller vraagt nu of ook onderzocht
is een mogelijke verschuiving tussen de ruit
punten en de gekaarteerde punten.
Prof. Witt antwoordt dat de ruitpunten in de
vereffening niet zijn meegenomen.
De vraagsteller stelt dat, wanneer men in het
onderzoek mede had betrokken de ruitpunten
in elke situatie, men dan zou hebben kunnen
vergelijken de situatie t.o.v. de ruitpunten.
Prof. Witt zegt dat men maar een paar ruit
punten heeft, waar men de figuratie op kan
aansluiten, hoewel hij toegeeft dat er een mo
gelijkheid van vergelijking zou zijn geweest in
hetgeen door de vraagsteller naar voren is
gebracht.
De inleider benadrukt dat de relatieve nauw
keurigheid het belangrijkste is en dat daarom
het belangrijkste deel van het onderzoek hier
op is gericht. Men heeft bovendien geen in
strument om grote afstanden te controleren.
Bij het aansluiten op beeldenparen in de foto-
grammetrie wordt naar de mening van de spre
ker iets dergelijks gedaan.
Vervolgens vraagt de heer Ir. Rietveld of ge
dacht is aan de mogelijkheid dat de wijze van
bevestiging van het tekenmateriaal op de ma
chine een rol speelt b.v. omdat hierbij spanning
in het papier kan zijn ontstaan, die naar de
zijkant van het materiaal kan verplaatsen.
Prof. Witt antwoordt dat inderdaad de gecon
stateerde afwijkingen mogelijk veroorzaakt
kunnen zijn door andere dan door hem ge
noemde invloeden, b.v. de bevestiging van het
materiaal. Eerst nu de resultaten van het on
derzoek bekend zijn, is dit te constateren, het
geen betekent dat hier nadere onderzoekingen
zullen moeten worden verricht.
Men moet echter wel bedenken dat in de prak
tijk dezelfde omstandigheden te verwachten
zijn.
Ir. Rietveld zegt dat hem niet duidelijk is hoe
het mogelijk was in de prent voor de Corado-
mat een ontbinding in de bewegingsrichting te
kunnen inbrengen, terwijl de Coradomat zich
alleen in de X- en de R-richting beweegt.
Prof. Witt meent dat het toch belangrijk was
om ter wille van de vergelijking een ontbin
ding in de bewegingsrichting in te brengen.
Spreker stelt nadrukkelijk dat dit eerste onder
zoek een poging was en dat een volgende keer
mogelijk een geheel andere opzet moet worden
toegepast, waarbij misschien geheel andere
significante facetten aan het licht zullen ko
men.
Met de beantwoording van de laatste vraag
blijkt deze discussie beëindigd te zijn.
De voorzitter van het N.G.L. dankt Prof.
Witt voor zijn interessante betoog.
64