COMMENTAAR OP HET ONTWERP KADASTER WET In het W.P.N.R. 4958 van 12 augustus 1967 is het rapport afgedrukt dat door de daartoe door de Broederschap der Notarissen in Ne derland en de Broederschap der Candidaat- Notarissen ingestelde commissie is uitgebracht over het Ontwerp Kadasterwet van de Staats commissie inzake het Kadaster. In dit rapport verenigt de commissie zich met de opzet van het ontwerp Kadasterwet en met de conclusie dat een pachtregistratie thans niet gewenst is. Ten aanzien van het voorstel van de Staats commissie alle akten, waarbij erfdienstbaar heden worden gevestigd in het losbladig regis ter op te nemen gaat de commissie eveneens akkoord, maar ze zou een stap verder willen gaan, wijzende op het navolgende: De commissie stemt verder in met het voorstel de vermelding van geboorteplaats en geboorte datum van partijen in de akten te vermelden en spreekt verder de wens uit, dat in de tekst van het ontwerp meer aansluiting zal worden gezocht bij de tekst van boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. In dit verband wordt ver wezen naar een namens de Vereniging van Hy potheekbanken, de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde, de Vereniging van Hypo theekbewaarders, de Broederschap der Nota rissen in Nederland en de Broederschap der Candidaat-Notarissen in 1961 aan de Minister van Justitie aangeboden concept-Algemene Maatregel van Bestuur met toelichting, ter uit voering van art. 3.1.2. van het nieuwe B.W. Ten aanzien van de tekst van het Ontwerp Kadasterwet merkt de commissie verder het volgende op: 65 „Wanneer sinds de vestiging van een erfdienstbaarheid de kadastrale percelen meerdere malen vernummerd zijn, hetzij door afsplitsing, hetzij door samenvoeging, is het zeer moeilijk na te gaan of de erfdienstbaarheid nog bestaat. Blijkt uit het onderzoek dat deze bestaat, dan is het bovendien moeilijk na te gaan ten behoeve of ten laste van welke kadastrale percelen het recht nog uitgeoefend kan worden. Het onderzoek zou aanmerkelijk kunnen worden ver licht, wanneer de Rijksdienst bij het totstandkomen van nieuwe kadastrale percelen nagaat of er met betrekking tot de te vervallen kadastrale nummers erfdienstbaar heden zijn vermeld en daarnaast of de vermelde erf dienstbaarheden voor alle nieuwe percelen moeten worden gehandhaafd. In dit verband zij er op gewezen dat erfdienstbaarheden teniet kunnen zijn gegaan, zon der dat zulks uit een ingeschreven akte blijkt. Als het onderzoek uitwijst dat erfdienstbaarheden moe ten worden gehandhaafd, dan dienen deze bij de nieuwe nummers in het losbladig register te worden aange tekend. Als het onderzoek uitwijst dat erfdienstbaarheden ver vallen zijn, hetzij voor enkele, hetzij voor alle nieuwe percelen, dan laat de Rijksdienst vermelding in de re gisters bij de desbetreffende percelen achterwege. Op deze procedure dienen de artikelen 13 en volgende van het ontwerp toepasselijk verklaard te worden, waarbij uiteraard geen civielrechtelijke beslissing tot stand komt. Het in te stellen onderzoek zal veelal kunnen plaats vinden bij de uitmeting, voorafgaande aan de totstand koming van de nieuwe kadastrale percelen. Teneinde dit onderzoek gemakkelijker te maken, zou bij de vesti ging van erfdienstbaarheden op gedeelten van kadas trale percelen het overleggen van een duidelijke teke ning verplicht gesteld kunnen worden. Op deze teke ning moet aangegeven worden welk gedeelte van een kadastraal perceel bij het servituut is betrokken. De tekening, die uitsluitend als hulpmiddel is bedoeld voor de ambtenaar die de latere uitmeting en/of het evenbe- doelde onderzoek verricht, behoeft niet ingeschreven te worden in de registers. Aanvaarding van het voorstel van de commissie zal tot gevolg hebben, dat het onderzoek naar het bestaan van erfdienstbaarheden vlugger en efficiënter kan plaatsvinden, althans voor die erfdienstbaarheden, die onder de nieuwe regeling zullen tot stand komen." „Algemene Bepalingen en Hoofdstuk I De openbare registers Artikel 2 en artikel 7 Artikel 2 lid 1 sub a vermeldt de „akten tot levering van en vestiging van zakelijke rechten op onroerende zaken". Een wet en wel het B.W. stelt als eis dat deze akten ingeschreven worden. Op grond van artikel 7 kunnen door de Minister aan te wijzen be scheiden ingeschreven worden, waarvoor geen wettelijke plicht tot inschrijving bestaat. De ontworpen regeling vormt geen sluitend geheel. Zo zullen onteigeningsvonnissen en beslagen niet ingeschre ven kunnen worden, immers inschrijving op grond van artikel -2 is niet mogelijk, want er is geen akte tot leve ring of vestiging van zakelijke rechten op onroerende zaken en inschrijving op grond van artikel 7 is niet mogelijk, omdat inschrijving van een onteigeningsvon- nis of een beslag moet plaatsvinden krachtens wets bepaling. In afdeling 3.1.2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek wordt over openbare registers gesproken. Bij vergelij king van de bepalingen valt het op dat het ontwerp Kadasterwet niet aansluit bij de bepalingen van afdeling 3.1.2. De commissie meent dat, indien het ontwerp Kadaster wet het systeem van afdeling 3.1.2 overneemt, een meer bevredigende oplossing gevonden wordt. De commissie stelt daarom het volgende voor: I. De redactie van artikel 2 lid 1 sub a wordt in over eenstemming gebracht met artikel 3.1.2.1 lid 1, met dien verstande dat de terminologie (registergoederen) aangepast wordt aan die van het bestaande B.W.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 23