Nadat de besturen van de beide Broeder schappen zich met het rapport van de commis sie, bestaande uit de heren D. G. Swanenburg de Veye, C. M. L. Koole, B. de Haan en mr. A. Bok, hadden akkoord verklaard, werd dit op 26 juli 1967 aan de Minister van Financiën gezonden. M.L.V. van en ui^ '-,e* tUft- Verslag rayonbijeenkomst Noord-Holland op 5 februari 1968 te Amsterdam De bijeenkomst met als onderwerp „Land meetkunde in het leger", had natuurlijk niet in de eerste plaats de bedoeling eens iets van de landmeetkunde op te steken. Wel echter om met het bedrijven van landmeetkunde bij de artillerie nader geconfronteerd te worden. De inleider voor dit onderwerp, de luitenant kolonel der artillerie C. J. Feenstra Kuiper, is daar uitmuntend in geslaagd. Vlot causeur als hij is, wist hij, mede door rake voorstellin- 66 II. Artikel 7 vervalt en wordt vervangen door een artikel dat overeenstemt met artikel 3.1.2.2, met dien verstande dat ook hier de terminologie wordt aange past. III. Naast de feiten die genoemd worden in de door de commissie voorgestelde redactie van art. 7 van het ontwerp Kadasterwet, kunnen zich andere feiten voor doen, waarvan inschrijving van belang kan zijn. Om dit bezwaar te ondervangen, kan in de gewijzigde redactie van artikel 7 onder een in te voegen letter „h" opgenomen worden: „door Onze Minister aan te wijzen feiten". IV. De door de commissie voorgestelde redactie van artikel 7 van het ontwerp Kadasterwet spreekt, in overeenstemming met artikel 3.1.2.2, over feiten die ingeschreven kunnen worden. Alsdan is in het ontwerp Kadasterwet nog niet bepaald welke bescheiden aan geboden moeten worden om feiten, waarvoor geen wet telijke regeling is gegeven, te doen inschrijven. Het ont werp Kadasterwet zou moeten bepalen dat dit bij alge mene maatregel van bestuur geregeld wordt (vergelijk art. 3.1.2.1 lid 2). Artikel 8 letter c Hier wordt verwezen naar enkele artikelen van be staande wetten. Er zijn meer gevallen waar de wet eisen stelt aan in te schrijven stukken. Gewezen kan worden op art. 59 van de Onteigeningswet. Een opsomming van wetsartikelen lijkt daarom minder gewenst. De commissie stelt voor deze opsomming achterwege te laten en te spreken over „eisen die met betrekking tot ter inschrijving aangeboden bescheiden zijn gesteld in wettelijke bepalingen". Hoofdstuk II De kadastrale kaartende daaraan ten grondslag lig gende bescheiden en de kadastrale registers De in dit hoofdstuk voorkomende artikelen geven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Hoofdstuk III Het bijhouden van de kadastrale kaartende daaraan ten grondslag liggende bescheiden en de kadastrale registers Artikel 13 Uitmeting van kadastrale percelen op verzoek van be langhebbenden zou, wanneer men artikel 13 lid 1 sub b ruim uitlegt, onder het daar genoemde geval gebracht kunnen worden. De commissie vraagt zich evenwel af of het niet duide lijker is, dat in artikel 13 lid 1 afzonderlijk bepaald wordt, dat het bijhouden van kadastrale kaarten even eens geschiedt op grond van door de Rijksdienst of onder zijn goedkeuring verrichte metingen, welke plaats vonden op verzoek van belanghebbenden. Artikel 14 De redactie van dit artikel brengt mee, dat bij een transportakte zowel de vervreemder als de verkrijger een kennisgeving ontvangt. Bij een akte van scheiding zullen alle deelgenoten een kennisgeving ontvangen. De commissie vraagt zich af, of het in verband met de naleving van deze bepaling niet noodzakelijk zal zijn, dat in de in te schrijven bescheiden, de volledige adres sen van de zakelijk gerechtigden vermeld worden. Men kan niet volstaan met het noemen van de woonplaatsen (Vergelijk artikel 26 Notariswet). Hoofdstuk IV Vernieuwing De staatscommissie stelt voor dat de kadastrale kaarten, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden of de kadastrale registers in de door de minister aan te wij zen gebieden, vernieuwd kunnen worden. De commissie heeft veel waardering voor het voorstel. In vele gevallen zal hier voldaan kunnen worden aan bestaande behoeften. De staatscommissie heeft in dit hoofdstuk weergegeven hoe de procedure verloopt en welke gevolgen aan de vernieuwing zijn verbonden. Afgezien van het hierna te noemen bezwaar betreffende de termijnen, stemt de commissie in met de door de staatscommissie gekozen oplossing. De commissie heeft kennisgenomen van de bezwaren die naar voren zijn gebracht door het lid van de staats commissie, mr. L. de Vries in zijn minderheidsrapport. De commissie deelt deze bezwaren niet. De termijn van twee weken genoemd in de artikelen 17, 20, 21 en 25 (dit laatste artikel spreekt over veertien dagen) is naar de mening van de commissie te kort. Een termijn van vier weken verdient de voorkeur. Eveneens dient de termijn van een week, genoemd in artikel 26, ver lengd te worden. Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen Artikel 1268 B.W. zal vervallen door de werking van artikel 32 van het ontwerp. Een regeling in de Kadas terwet, welke overeenkomt met artikel 3.1.2.4. lid 2 is gewenst."

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 24