Nauwkeurigheidswaterpassing,
ontstaan, instandhouding en vernieuwing
G. van der Houven, Landmeetkundig Hoofdambtenaar bij de Meetkun
dige Dienst van de Rijkswaterstaat.
Voordracht gehouden op het 4e N.G.L.-Congres te Arnhem, 29-30 sep
tember 1967
Aangezien dit congres in het teken staat van
primaire metingen mag ik voor u enkele aspec
ten behandelen van de Nederlandse nauwkeu
righeidswaterpassing en wel: het ontstaan, de
instandhouding en de vernieuwing.
Mag ik om te beginnen u even herinneren aan
het principe van het waterpassen. Men noemt
punten even hoog als zij gelegen zijn op het
zelfde niveauvlak. Hieronder verstaat men
een gesloten oppervlak dat in al zijn punten
loodrecht staat op de richting van de zwaarte
kracht. Elk niveauvlak is een gebogen vlak en
bij benadering een onderdeel van een bol.
We waterpassen gewoonlijk middels de hori
zontaal gemaakte vizierlijn van een kijker,
welke vizierlijn bij benadering een rechte lijn
is. De afwijking van deze rechte t.o.v. de bol is
de aardkromming die toeneemt met het kwa
draat van de afstand.
Ze bedraagt 8 dmm bij 100 m, 8 cm bij 1000 m
en 8 m bij 10 km. Men elimineert bij het
waterpassen deze aardkromming door uit het
midden te meten. Aangezien bij het meten met
wat grotere slaglengte de vizierlijn t.g.v. straal-
buiging of refractie geen rechte blijft, verdeelt
men de waterpassing in een groot aantal korte
slagen, waarmee echter zwaar gezondigd wordt
tegen het grondprincipe van het landmeten,
nl. het werken van het grote naar het kleine.
Door een zorgvuldige meetmethode toe te
passen tracht men zgn. systematische fouten
te voorkomen maar t.g.v. de vele slagen waar
uit elke meting is samengesteld, ontstaat een
onbekende invloed op het eindresultaat.
Dat de Meetkundige Dienst van de Rijkswa
terstaat hierin, vanaf 1965, middels hydrosta
tische waterpassing enige verbetering hoopt te
brengen is velen van u bekend en als ik niet in
tijdnood kom, zal ik daarover aan het einde
van mijn voordracht nog iets vertellen.
Wat betreft het ontstaan van de nauwkeurig
heidswaterpassing zal ik, zij het summier, terug
moeten in de historie. Het als vergelijkings-
vlak gekozen A.P. is nl. in die historie ont
staan en het lijkt mij nuttig u enkele facetten
van dat ontstaan te schetsen.
Het A.P. was aanvankelijk een volkomen
plaatselijk peil waarvan in den beginne de
hoogte en zelfs de naam nog niet gedefinieerd
waren.
In de geschriften van de stad Amsterdam
wordt het voor het eerst op 15 september 1545
vermeld als „Gemeene Vloed". In 1565 wordt
dat, iets minder vaag „De Peyl waarop het
Y-water wordt binnengelaten" en nog enige
jaren later wordt het „Stadspeyl". Alle drie de
benamingen hadden betrekking op de toen
vaag bekende gemiddelde vloedstand van het
Y. Het duurt dan echter nog een eeuw voor er
meer exacte gegevens beschikbaar komen.
In 1674 wordt voor de eerste maal melding
gemaakt van de aanwezigheid van een peil-
merk. Het is een blauwe steen in de nieuwe
45