de streek waar gewerkt werd. Volgens de in structie noteerde men het aantal bewoners, paarden en vee en deed men schattingen van de opbrengst van het gewas en vermeldde de mogelijkheden tot het maken van militaire kampementen. Van de resultaten van de waterpassingen van generaal Krayenhoff werd gebruik gemaakt gedurende de gehele 19e eeuw. Maar na zo'n 50 jaar bleken er al vrij veel van de door hem geplaatste hoogtemerken te zijn verdwenen. En het was juist in die tijd dat in ons land de industrialisatie op gang begon te komen. Voor de aanleg van de spoor wegen, kanalen en betere wegen moest men beschikken over voldoende en betrekkelijk goede hoogtemerken en ten behoeve van de, uit nood geboren, meer regionale waterbeheer sing, was ook een uitbreiding van het aantal hoogtemerken noodzakelijk. Regionaal werden dan ook, in meerdere delen van ons land, vrij uitgebreide waterpassingen uitgevoerd, maar het verband liet te wensen over. Er moet een waterpassing zijn uitgevoerd van Zwartsluis, waar de meting Krayenhoff was geëindigd, naar Friesland, waarschijnlijk mid dels waterwaarnemingen van de Friese boe zem, want de verhouding van het Friese zo- merpeil tot het A.P. was in 1850 bekend. In Groningen werd, van 1855 tot 1859, door vijf daarvoor speciaal aangestelde civielinge- nieurs een provinciale waterpassing uitgevoerd. Het doel was een betrouwbaar vergelijkings- vlak te verkrijgen om de, reeds lang in slechte staat verkerende waterbeheersing, te kunnen verbeteren. Als vergelijkingsvlak werd het Winschoterpeil gebruikt. De hoofdingenieur C. Brunings vermeldde in zijn voorbericht van de gepubliceerde resultaten dat, hoewel er eerder, op meerdere plaatsen, mogelijk goede waterpassingen waren uitgevoerd, deze in hun totaliteit niet te gebruiken waren, omdat elke samenhang ontbrak. Men verwachtte dat men na de meting het Winschoterpeil zou kunnen omrekenen tot A.P. In het westen had men nl. aangesloten aan het Friese zomerpeil waarvan het verschil t.o.v. het A.P. bekend was. Voorts was er, t.b.v. de aanleg van de Noord-Wil lemsvaart een waterpassing van Groningen naar Assen en t.b.v. de spoorwegaanleg een enkelvoudige waterpassing van Assen via Mep- pel naar Zwolle, waar het A.P. bekend was. De uitkomst van de berekening viel echter tegen. Er bleef een verschil van ruim 40 duim en in de publikatie van de meting, in 1860, slaakt Ir. Brunings de verzuchting: „Dat de Hooge Regering spoedig een nauwkeurige wa terpassing zal laten uitvoeren van Zwartsluis over Meppel naar Assen waardoor de verhou ding van het A.P. tot het Winschoterpeil be kend zoude worden". Ook in andere delen van ons land werden, in die vijftiger jaren van de 19e eeuw, aanvullen de waterpassingen uitgevoerd. De algemeene Dienst van de Waterstaat had o.a., uitgaande van de merken van Krayenhoff, peilschalen geplaatst langs de grote rivieren en uit waarnemingen aan deze peilschalen was men tot de conclusie gekomen dat, indien deze peilschalen goed stonden, er bepaalde rivier panden waren waar het water landinwaarts zou moeten stromen inplaats van zeewaarts. De voor de hand liggende conclusie was dat hier, op grote afstand van Amsterdam, de merken van Krayenhoff niet betrouwbaar wa ren. En het ging hier niet om enkele centi meters, maar om decimeters. Door de hier gesignaleerde en nog vele andere twijfelgevallen werd het duidelijk dat er be hoefte begon te ontstaan aan het doen uitvoe ren van een uitgebreide landelijke waterpas sing en het wachten was alleen op de impuls die de zaak in beweging zou zetten. Deze impuls kwam van buitenlandse zijde. Op het internationale geodetische congres te Berlijn, in 1867, waren de eisen voor de inter nationale primaire waterpassing vastgesteld. In Duitsland begon men in de volgende jaren met de meting van een uitgebreid net. Als ver gelijkingsvlak had men daarvoor het, reeds in Pruisen bekende A.P. gekozen waaraan men de naam „Normal Null" had gegeven. Men kende er aan het A.P., als vergelijkingsvlak t.o.v. het zeeniveau, blijkbaar een groter ge wicht toe dan aan een ander, eveneens in Duitsland bekend vlak, dat was afgeleid van het niveau van de Oostzee. Toen in 1874 de Pruisische regering tot de onze het verzoek richtte, om een waterpassing te mogen uitvoeren van Salzbergen (oostelijk van Oldenzaal) naar de uitgangspunten te Amster dam, werd in overleg met de ministeries van Binnenlandse zaken en Oorlog besloten om, op zo kort mogelijke termijn, deze meting zelf uit te voeren. De opdracht werd verleend aan Dr. Cohen Stuart, directeur van de polytechnische school in Delft. Deze stelde de minister van Oorlog en de Inspecteur in Algemeene Dienst van den Waterstaat voor om, uit wetenschappe lijk en praktisch belang, deze waterpassing uit te breiden tot een landelijke waterpassing, ter verkrijging van een primair net van hoogte- 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 5