merken. Dat voorstel werd aanvaard en in overleg met de inspecteur van de Waterstaat werd het te meten net zodanig vastgesteld dat, met enkele uitzonderingen, geen punt in ons land meer dan 25 km verwijderd zou zijn van een merk van de waterpassing. De te plaatsen peilmerken lagen 5 a 6 km uit elkaar en door de nog ijle bebouwing was het dikwijls moeilijk om binnen die afstanden ge schikte objecten te vinden. De voorkeur ging nl. uit naar openbare en monumentale gebou wen. De peilmerken zelf waren de, de meesten van u welbekende, hoofdmerken, kruishouten en pijpbouten, volkomen in het muurvlak inge metselde hakkelbouten met een cilindrisch uit geboord gat waarvan het midden het juiste punt was. Boven en onder de merken werden verklikkers geplaatst en van het geheel wer den aanmetingen en schetsen gemaakt. Vele van deze schetsen zijn ware kunstwerkjes, tijd speelde toen blijkbaar nog geen rol want er zijn er bij waar heel wat manuren in zitten. Door de zorgvuldige plaatsing en de aanme ting van de merken dacht men ze voor al tijd verzekerd te hebben. De voor de metingen gebruikte instrumenten waren uitgevoerd met reversieniveaus en ze werden elke dag vóór en halverwege de meting geregeld. De baken werden dagelijks vóór en na de me ting met een metalen staaf op de juiste lengte gecontroleerd. Een waterpasploeg bestond uit twee civielin- genieurs en vier helpers. Aan de eis van twee ingenieurs per ploeg is zeer lang vastgehouden. Er werd gemeten volgens de methode „Cohen Stuart". Hierbij stelt men de middendraad in tussen twee centimeterstrepen van de baak, waarna het niveau wordt afgelezen. Dit her haalt men een centimeter hoger en een centi meter lager. Door een eenvoudige formule A 0 B0) toe te passen berekent b-o men de baakaflezing bij inspelende bel. Er werd gewerkt volgens een streng methodisch schema teneinde systematische fouten, o.a. tengevolge van oogfouten en instrumentzak king, te voorkomen. De slaglengte van baak tot baak was 125 m maar werd bij gunstig weer verlengd tot 160 m en soms wel tot 200 m. Elk traject werd eerst geheel in heengang ge meten waarna een andere ploeg de terugme ting uitvoerde. De waarnemingen werden wekelijks naar Delft gezonden om te worden berekend en daar werd, dus onafhankelijk van de waarnemers, vastgesteld of de heen en terugmeting voldeed aan de gestelde tolerans. Als vergelijkingsvlak werd vanzelfsprekend het A.P. gekozen. Van de historische dijkspeil- stenen waren er in 1875 nóg vijf over en van de gemiddelde hoogte hiervan werd uitgegaan. Zo werd, vanaf 1876 t/m 1885, met een on derbreking in 1878 t.g.v. het overlijden van Dr. Cohen Stuart, door ons gehele land de eerste nauwkeurigheidswaterpassing uitge voerd. Op vijf plaatsen kwam een aansluiting tot stand met het Duitse net en op drie plaatsen met het Belgische. Er werden 566 nieuwe hoogtemerken geplaatst terwijl 410 reeds eerder bekende merken in de meting werden opgenomen. De standaardafwijking voor de gehele meting was 0,75 mm per km. Een uitzonderlijke pres tatie. In 1888 werden de resultaten gepubliceerd in een uitgave verzorgd door de in 1879 inge stelde Rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing. De uitgave bestond uit één boek met twee afdelingen. De eerste afdeling bevat te alle nieuwe merken en de tweede alle reeds eerder bekende merken, waarvan zowel de oude als de nieuw bepaalde hoogten werden vermeld. De geconstateerde verschillen tussen beide hoogten namen over het algemeen toe met de afstand tot Amsterdam en varieerden van 5 tot ruim 40 centimeter. Vooral de grote rivier overgangen bleken dikwijls het struikelpunt te zijn geweest in de vroegere metingen. In de publikatie werd in het geheel niet gespro ken over de oorzaken van deze verschillen en welke maatregelen genomen moesten worden om verwarring te voorkomen. Er schijnt inten sief gediscussieerd te zijn over wat men in dezen moest doen. Het bleek administratief niet mogelijk om alle oude hoogten te corrige ren, dat liep nl. over te veel diensten. Uitein delijk is in 1890 de knoop doorgehakt en be sloten om in het vervolg alle hoogten die na 1875 waren bepaald, te publiceren met de N van NORMAAL vóór de letters A.P. De naam „Normaal Amsterdams Peil" was gecreëerd maar nog heden ten dage wordt hij dikwijls foutief gebruikt. A.P. had betrekking op alle hoogten voor 1875 en N.A.P. op alle hoogten bepaald in of vanuit de 1ste nauwkeurigheidswaterpassing, dus na 1875. Het uitgangspunt was hetzelfde gebleven en 48

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 6