gevallen wel toelaatbaar), dan mag men zeg gen dat de satelliet is gefotografeerd als de zwarting in het ontwikkelde satellietspoor een zekere drempelwaarde heeft overschreden. Af hankelijk van emulsie en ontwikkelingsproces is dit het geval als de belichting Lseen zekere minimumwaarde (Z,min) heeft overschre den. Voor gevoelige emulsies (bijv. KODAK Tri-X) en passende ontwikkeling is die drem pelwaarde (Lmin) 10~2 a KV3 Ix.s. De voorwaarde voor satellietfotografie wordt tD2 Ls Es (1) waar: D diameter intree-pupil camera F brandpuntsafstand coF lineaire snelheid van het satel lietbeeld over de emulsie d effectieve diameter van het sa tellietbeeld (aangenomen wordt dat de verlichtingssterkte bin nen deze diameter overal de zelfde is); representatieve waar de voor goede optiek: d 25 /tm Es verlichtingssterkte door de sa telliet ter plaatse van de camera op een vlak loodrecht op de richting naar de satelliet r doorlatingsfactor camera-op tiek (hangt af van opbouw en kwaliteit). In de sterrenkunde werkt men niet met de ver lichtingssterkte E door een ster, maar met de magnitude mverband: m -2,5 log E 14,2 analoog voor satellieten ms -2,5 log Es 14,2 (2) Voor de meeste satellieten is ms +5, maar nooit een constante, zoals bij de meeste ster ren. Voor Echo I is b.v. ms 0 a +3 (afhan kelijk van afstand, elevatie en van de stand van de zon). Uit (1) en (2) volgt: ms (max) +2,5 log co° P 2,5 log P is de zgn. „tracking power". Voor de Delftse camera, een TA-120 van de Optische Industrie „De Oude Delft", wordt (met Kodak Tri-X film): ms (max) 2,5 log co0 4.1 (4) Enkele corresponderende waarden berekend uit (4): 1.0 4.1 0.9 4.2 0.8 4.3 0.7 4.5 0.6 4.7 0.5 4.9 0.4 5.1 0.3 5.4 0.2 5.9 0.1 6.6 0.05 7.4 0.01 9.1 Zoals te verwachten, neemt de grensmagnitude m,(max) toe met afnemende oj°. Men kan m° voor een bepaalde satelliet-passage redu ceren door: le. de camera met de satelliet mee te draaien (Baker-Nunn), 2e. verschuiving van plaat of film tijdens de opname, 3e. optisch, door beïnvloeding van de licht weg in de camera, b.v. met een roterend planglas (Markowitz). Voor het fotograferen van de referentiesterren kan men een dergelijke theorie opstellen. De praktijk is echter dat een satellietfoto al gauw voldoende referentiesterren vertoont. Even tueel kan door equatoriale opstelling van de camera het aantal te fotograferen sterren wor den uitgebreid. Het heeft wat dit betreft, geen zin verder te gaan m+9 a 10, want minder heldere sterren zijn niet voldoende nauwkeurig gecatalogiseerd. Goede sterbedden kan men op een goed coör dinaten-meettoestel aanmeten met een stan daardafwijking in de rechthoekige coördina ten van 2 a 3 ju. Wil dit corresponderen met 1" a 2" in de richting naar de satelliet, dan komt men al gauw op een brandpuntsafstand van 50 cm. Bovenstaand overzicht heeft betrek king op het fotograferen van zgn. „passive- satellites" d.w.z. kunstmanen die, door de zon beschenen een deel van het zonlicht in onze richting reflecteren. Opgemerkt wordt dat er nog een andere soort satellieten is nl. die welke zelf licht uitzenden, flitsbakens als het ware. Op het ogenblik draait er van de laatste soort één rond de aarde, de Geos-A, speciaal voor geodetische doeleinden gelan ceerd. 80 0 0 3 »js(max)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 10