paald, zou een informatie ten aanzien van de betrouwbaarheid daarvan wenselijk zijn, door naast het jaartal van het centrum, ook dat van de vastlegging op de R.D.-kaart te ver melden." De inleider antwoordt dat op de kaart achter de coördinaten van het desbetreffend punt vermeld is het jaartal van de laatste controle. Indien na de vaststelling geen controle heeft plaatsgehad, betekent dit dat het op de kaart vermelde jaartal betreft het jaar van de vast stelling. De vraagsteller licht toe dat hij, teneinde een indruk van de betrouwbaarheid te kunnen krijgen, gaarne op de kaart een informatie zou willen zien vermeld, waaruit hij kan op maken of de bepaling van de vastlegging tege lijk met, dan wel jaren na de bepaling van het centrum heeft plaats gehad. De heer Haarsma concludeert hieruit dat het dan wenselijk geacht kan worden, twee jaar tallen op de kaart te vermelden, nl. het jaartal van de bepaling van de vastlegging en het jaar tal van de laatste controle. Spreker zegt toe hierover een notitie te zullen maken. Ten aanzien van hetzelfde onderwerp luidt de volgende vraag: „Heeft de R.D. ook belangstelling voor infor matie van gestoorde punten van andere dien sten dan alleen het kadaster?" De inleider antwoordt dat de R.D. dankbaar is voor iedere informatie op dit gebied. De meeste informaties komen echter van de kant van de topografische dienst. Deze dienst blijkt om de 10 jaar een volledige controle van alle R.D.-punten te houden. Spreker merkt op dat de informatie van de top-dienst ook meestal te laat komt, zodat de R.D. niets an ders overblijft dan het kaartsysteem bij te werken. Een geheel ander onderwerp wordt aangesne den door de volgende vraagsteller, die graag wil weten of: „Bij de ruimtetriangulatie de onderlinge hoog teligging van de stations ook van belang is? Zo ja, hoe bepaalt U dat? Met welke nauwkeu righeid en in welk systeem?" De heer Ir. Poelstra merkt op, dat de meting inhoudt dat richtingen worden verkregen in een z.g. aardvastsysteem. Wanneer eenmaal de schaal is bepaald, volgen uit deze richtingen cartesische coördinaten, dus x-, y- en z-coör- dinaten, voor de desbetreffende punten. De nauwkeurigheid is gebaseerd op de over weging van de relatieve ligging van de punten. Om een uitgangspunt te hebben zou men graag zien dat de nauwkeurigheid zo dicht mogelijk aansluit op de nauwkeurigheid van 1 10ö, hetgeen ook in zekere zin de absolute nauwkeurigheid zou bepalen. Als voorbeeld noemt spreker een zijdelengte van 1000 km. Het systeem van meten houdt in dat men de eindpunten verkrijgt in x-, y- en z-coördinaten met standaardafwijkingen van één tot enkele meters in de eindpunten. Aan de heer Ir. van Mierlo wordt gevraagd of waar in de voordracht een tijdvergelij- king gemaakt is tussen de klassieke en mo derne methode voor de aspecten verkennen en meten (nodig waren 40 resp. 29 dagen) er iets te zeggen is over het aspect: berekenen en vereffenen van het gemetene. De inleider antwoordt dat de door hem be handelde methode van puntsbepaling alleen bruikbaar is wanneer verwerking van de meet gegevens plaats heeft met behulp van een rekenautomaat, die volledig de mogelijkheid biedt van een moderne computer. In Delft zijn op het laboratorium voor geode tische rekentechniek twee ingenieurs en twee programmeurs bezig, de rekenmethode van de nieuwe puntsbepaling programmatechnisch te vervolmaken. Dit programmeren nu is tijdro vend. Ook het verbeteren van de ponskaarten etc. kost tijd. Inleider meent dat voor wat betreft het in zijn inleiding genoemde voorbeeld, nl. de puntsbe paling in de ruilverkaveling Sneeker Oudvaart, men een maand na de voltooiing der meting zou kunnen beschikken over coördinaten, vol ledig getoetst en met standaardellipsen. Des gevraagd zegt spreker dat de kosten van het rekenwerk bestaan uit de kosten van het huren van een rekenautomaat a raison van 1000. per uur. In zijn voorbeeld zou dit neerkomen op de huur van maximaal één uur, dus maxi maal 1000,aan kosten. De volgende vraag is van de heer Ir. Timmer mans uit Zwolle en betreft eveneens het betoog van de heer van Mierlo. „De inleider maakte enkele opmerkingen over de fotogrammetrisch vervaardigde kaarten; onder meer over de schuldvraag bij onvolko menheden in de vervaardigde kaarten. Vol gens de heer Van Mierlo zouden deze on nauwkeurigheden veelvuldig voorkomen. Daar ik aan de juistheid van deze opmerking 112

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 14