twijfel, zou ik de heer Van Mierlo willen
vragen of hij een indruk heeft van de methode
waarop deze fouten zijn geconstateerd en zo
ja of dezelfde methode, toegepast op via ter-
restrische meting vervaardigde kaarten betere
uitkomsten geeft."
De heer Van Mierlo antwoordt hierop dat het
niet zijn bedoeling is geweest de fotogramme-
trie al te zeer te lijf te gaan en dat, wanneer
de landmeter zelf niet beschikt over een slui
tend systeem, hij toch niet de fotogrammeter
kan beschuldigen.
Wanneer volgens spreker bij de conventionele
methode een fout wordt gemaakt van b.v. 0,5
m en onopgemerkt blijft, dan wordt deze fout
ook niet opgemerkt door de fotogrammeter.
De moderne methodiek vindt wel fouten van
0,5 m. Bij toetsing is het mogelijk fouten van
b.v. 25 cm te constateren.
Nu dus wel een goede methode bestaat, die op
zichzelf gecontroleerd wordt, houdt dit in dat
de paspunten, die in aansluiting op deze me
thode bepaald zijn, ook gecontroleerd zijn,
mits niet met een z.g. losse poot verbonden.
In Sneeker Oudvaart is het volledig gelukt de
paspunten in de grondslag op te nemen. In de
ruilverkaveling het Rijk van Nijmegen is dit
slechts gedeeltelijk gelukt.
Spreker besluit met de opmerking dat hij als
landmeter wel aan zichzelf wil twijfelen, maar
dat hii de fotogrammeter verzoekt dit ook
eens te doen.
De heer Timmermans zegt dankbaar te zijn
voor hetgeen de heer Van Mierlo heeft gezegd,
maar dat hij toch graag een indruk zou willen
hebben hoe deze fouten worden geconstateerd.
De heer Van Mierlo verklaart dat bij meting
in het veld tussen twee terrestrische punten
fouten van b.v. een meter zijn geconstateerd.
De heer Timmermans zegt dat dit wel eens een
enkele keer kan voorkomen, maar dat hierop
toch geen overall-indruk van het fotogramme-
trisch kaartmateriaal gebaseerd kan zijn.
De heer Van Mierlo meent toch te moeten
stellen dat hij dikwijls heeft horen zeggen dat
de fotogrammetrische kaarten, zoals deze in
sommige ruilverkavelingen worden gebruikt,
het niet doen.
De heer Timmermans merkt nu op dat bij een
terrestrische meting teruggegrepen kan worden
naar het veldwerk, maar dat bij een langs
fotogrammetrische weg vervaardigde kaart
geen oorspronkelijke metingsstukken beschik
baar zijn en men dus opnieuw moet interpre
teren.
De inleider zegt nu dat naar zijn mening er
wel fotogrammetrische kaarten bestaan die
niet goed zijn, hetgeen men kan constateren
door de tussen twee punten op de kaart uitge-
prikte afstand te vergelijken met de gemeten
afstand in het terrein. Dit verschil kan worden
verklaard door een interpretatiefout, maar
kan ook worden veroorzaakt door een niet
opgemerkte fout in de paspunten.
Spreker haalt de proef van Prof. Ackermann
aan, waarbij een opzettelijk aangebrachte 1 m-
fout alleen invloed bleek te hebben in de on
middellijke omgeving van het punt, maar aan
de randen volledig weggepoetst bleek te zijn.
De heer van Mierlo noemt het een ernstige
zaak wanneer in het systeem een fout van 1 m
niet wordt gevonden.
De heer Ir. Bosman verklaart nu dat in de foto-
grammetrie op dezelfde wijze te werk wordt
gegaan als in de moderne methode van de
heer Van Mierlo. Men controleert door verge
lijking met minimaal twee terrestrisch be
kende punten.
Wanneer alle terrestrisch bekende punten in
een blokvereffening worden meegenomen,
kan de enbloc-methode een aardige methode
voor inpassing en voor verdichting zijn.
Bij gebruik van een wijdmazig terrestrisch pun-
tenveld in de vereffening kan men fouten in de
terrestrische punten vinden. De nauwkeurig
heid die hierbij wordt gehaald is gelijk aan het
produkt van twee factoren, nl. de factor
8 micron en een door Prof. Ackermann bepaal
de factor. Het detecteren van fouten hangt af
van de methode van vereffening en de dicht
heid van het terrestrisch puntenveld.
Spreker hoopt hiermee te hebben aangetoond
dat de fotogrammetrie zich niet zonder meer
bij fouten in de terrestrische punten behoeft
neer te leggen.
De heer Van Mierlo vraagt de heer Bosman of
hij een fout van 25 cm kan ontdekken.
De heer Bosman antwoordt dat deze moge
lijkheid bestaat. Bij een schaal van 1 10.000
kan men bij gebruik van 8 controlepunten
langs de rand fouten van 15 a 16 cm ont
dekken.
De heer Van Mierlo noemt nu een voorbeeld,
waarbij een fout van i m in een polygoonzijde
tot gevolg heeft gehad een fout van 0,25 cm
113