ken dan het eigen systeem van R.D. Spreker betoogt dat de sanering het 2e orde-net betreft, waarvan de punten, 5500 in getal, quali- tatief niet zo slecht zijn bepaald, maar dat de waarde van de punten slecht is te bepalen om dat vastleggingen veelal ontbreken. Bij de sa nering zal men het gehele 2e orde-net opnieuw vereffenen met toepassing van de vooral in het zuiden noodzakelijk gebleken bijmetingen. Men hoopt op deze wijze te komen tot een nieuw 2e orde-net van 1000 betrouwbare punten over het gehele land verspreid. Wat hierop volgt hoopt spreker ten behoeve van de lagere ordepunten te kunnen putten uit vroegere metingen. De voorzitter vraagt een van de vraagstellers als woordvoerder op te willen treden om de laatste zin van de ingediende vraag te ver duidelijken. De woordvoerder van de groep studenten zet uiteen dat de vraagstellers zich hebben afge vraagd of het Kadaster op de hoogte wordt gebracht van geconstateerde fouten in de R.D.- punten. Indien dit niet het geval is, bestaat het gevaar dat het Kadaster deze foute punten blijft gebruiken. De voorzitter antwoordt dat hier inderdaad een hiaat in de berichtgeving te constateren is. De heer Van Mierlo voegt hieraan toe dat de nieuwe methodiek vrij prettig kan worden toe gepast wanneer de R.D.-punten op een afstand van 5 km van elkaar zijn gelegen. Liggen de punten dichterbij, dan zijn moeilijke aan- sluiteonstructies nodig. Volgens spreker is het van belang in dit ver band op te merken dat de gebruiker niet weet welke punten in de hervereffening van de R.D. zullen worden opgenomen. Beter zou zijn wanneer de R.D. een staat zou verstrekken van de R.D.-punten die in bovengenoemde hervereffening zullen worden opgenomen. De heer Haarsma merkt hierop aansluitend op, dat het in de praktijk steeds meer gewoonte wordt bij het leggen van een belangrijke grond slag, van te voren contact op te nemen met de R.D. om over de betrouwbaarheid van de in het betrokken gebied voorkomende R.D.- punten te worden ingelicht. Spreker conclu deert hieruit dat terecht van een groeiende samenwerking in dit opzicht gesproken kan worden. De volgende vraag betreft de inleiding van de heer Van der Houven over de hydrostatische waterpassing: „Hoe constateert men of deze al of niet gelukt is en hoe bepaalt men de standaardafwijking?" De inleider herhaalt in het kort de toegepaste methodiek, waarbij de buis in een kanaal wordt uitgerold en de uiteinden op de kant worden gebracht. Aan de uiteinden worden peilglazen en meetbaken gemonteerd. Zoals al enkele malen in Geodesia is beschre ven, wordt nu een schommeling van de stan den in de peilglazen teweeggebracht die na 10 minuten moet zijn uitgewerkt. Een verschil in hoogte tussen twee aflezingen van meer dan 1 mm duidt op een fout in het systeem. De aanwezigheid van een luchtbel in de leiding wordt aangetoond door grote ver schillen tussen de opeenvolgende aflezingen op de baken. Een schommeltijd groter dan tien minuten duidt op de aanwezigheid van een niet geheel afsluitende luchtbel. Ervaringen bij de metingen in de Wester- schelde hebben deze indicaties voor het geluk ken van een meting voldoende bewezen. De standaardafwijking kan worden bepaald op 4 dmm per km, zoals uitgebreide metingen in het IJsselmeer hebben aangetoond. Hierbij was een buis van 7 km uitgerold, waarvan de uiteinden op dezelfde plaats waren geland. Uit metingen tussen Texel en Vlieland kon een standaardafwijking voor het zeegebied wor den afgeleid van 1 mm/km. Een vraag, wederom met betrekking tot de in leiding van de heer Van Mierlo: „Bij meting over water met de geodimeter pas seert de lichtbundel een aantal verticale dis- continuïteitsvlakken. Dit geeft laterale re fractie. In hoeverre is deze schadelijk voor de lengte meting? B.v.: vanuit een station worden een zijde over water en een zijde over het land gemeten, kunnen we nu nog schaalvastheid aannemen in dit station?" De heer Van Mierlo antwoordt dat lengteme ting over water in vergelijking met hoekmeting over water minder gevoelig blijkt te zijn voor laterale refractie. Hoe groot de invloed wel is, is nooit nagegaan, maar de ervaring leert wel dat de invloed gering is. Volgens spreker is de constantheid van schaaleen aanname o.a. ge baseerd op het niet merkbare verschil in de in vloed van de laterale refractie tussen een me- 115

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 17