Puntsbepaling Tijd: 2i uur 1. Bij een gelijkvormigheidstransformatie wordt, zoals bekend, het verband tussen X, Y- en X'D'-stelsel gelegd door: X' pX qY c1; Y' qX pY Co. Hierbij kunnen slechts twee aansluitings- punten worden gekozen. Hoe werkt men als meer dan twee aansluitingspunten aan wezig zijn? De eenvoudigste afleiding van een waardestel voor p, q, c1 en c2 moet hierbij worden gegeven; tevens wordt ge vraagd kort aan te geven hoe deze trans formatie in de kolommen van het formu lier (Kad. nr. 46) wordt uitgevoerd. 2. H De zijde Pu P2 van een veelhoek moet langs indirecte weg worden bepaald. Dit ge schiedt uit de gemeten lengte van de zijde P*H(=l) en de gemeten hoeken a,fieny. In driehoek P^P.^H wordt vereffend op de driehoeksvoorwaarde. Als m dmgr de standaardafwijking in dmgr van de gemid delde richting na de stationsvereffening en m) cm de standaardafwijking in cm van de gemeten afstand wordt gevraagd van A naar P over een traject van P naar Q over een traject van Q naar B over een traject van R naar B over een traject van R naar Q over een traject van P naar R over een traject van A naar R over een traject de uitdrukking af te leiden voor mj cm de standaardafwijking in cm van de be rekende afstand na de vereffening. Als de driehoek gelijkzijdig is, 7 is 2 km, mi cm 5 cm en (m dmgr)2 40,50, wordt de waarde voor mi gevraagd. 3. Ter bepaling van een snelliuspunt moet hoekmeting (series van twee richtingen) worden toegepast. Hoe kan men deze hoe ken het best kiezen? Het antwoord moet worden aangetoond. Bij de bepaling van een snelliuspunt blijken de afstanden van het te bepalen punt tot de gegeven richtpunten praktisch gelijk. Alle gewichten worden daarom gelijk 1 gesteld. Waar heeft dit in de berekening zonder meer gevolgen? Hoe lost men dit op? Hoe moet men hier werken als men de bereken de waarde van Ir wenst te toetsen? Waarnemingsrekening Tijd: 2i uur 1. De hoogten van de punten A en B zijn: A 1,234 N.A.P., B 4,567 N.A.P.. De hoogten worden als afwijkingsloos be schouwd. Men waterpast (zie figuur): P Q 4 R van 810 m en vindt P 1,101 m boven A, van 790 m en vindt Q 1,121 m boven P, van 815 m en vindt B 1,116 m boven Q, van 1220 m en vindt B 2,098 m boven R, van 800 m en vindt Q 0,980 m boven R, van 810 m en vindt R 0,110 m boven P, van 1190 m en vindt R 1,220 m boven A. Bereken de vereffende hoogte van P, Q en R. Als gegeven is, dat de standaardafwij king van een waterpassing over een traject van 1 km 10 mm bedraagt, wordt ge vraagd de standaardafwijking te bepalen van de vereffende hoogten van P, Q en R en die van het vereffende hoogteverschil tussen P en R. Toon tenslotte door toetsing aan dat geen modelfouten zijn gemaakt. 122 CX.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 24