theodolietonderstel boven het punt wordt
gecentreerd, behoeft niet overmatig groot
te zijn.
19. Hoekmeting met geleide (gedwongen) cen
trering. De nauwkeurigheid van deze cen
trering moet van dezelfde orde van groot
te zijn, als die waarmee men de lengten
van de zijden meet.
20. Achterwaartse snijding (drie richtingen).
Soms kunnen de coördinaten wel berekend
worden volgens de methode Cassini, niet
volgens de methode barycentrische coördi
naten.
De eerste as moet heel goed verticaal staan:
21. Bij meting van verticale hoeken met theo
doliet met alhidadeniveau.
22. Bij meting van verticale hoeken met theo
doliet zonder alhidadeniveau.
23. Bij meting van een lokale driehoeksmeting.
Richtingsmeting:
24. De invloed van pijlerdraaiing, voor zover
regelmatig, wordt geëlimineerd als men in
twee standen van de kijker meet en van de
resultaten het gemiddelde neemt.
25. Theodoliet met één afleespunt. Rand
wordt niet verdraaid. De invloed van de
excentriciteit van de rand wordt geëlimi
neerd als men in twee standen van de kij
ker meet en van de resultaten het gemid
delde neemt.
Richtingsmeting volgens de reïteratiemethode
van Bessel:
26. De standaardafwijking van de enkele rich
ting geeft een te gunstig beeld.
27. De standaardafwijking van de gemiddelde
richting geeft een te gunstig beeld.
Planimeters:
28. Bij gebruik van de schijfpoolplanimeter
moet de zwaartecirkel het perceel midden
door delen.
29- Bij gebruik van de compensatiepoolplani-
meter moet de zwaartecirkel het perceel
middendoor delen.
30. Bij gebruik van de schijfpoolplanimeter
moet de grondcirkel het perceel midden
door delen.
31. Men krijgt de gunstigste resultaten bij ge
bruik van een korte armlengte.
32. Bij relatieve planimetrering heeft de index-
fout geen invloed.
Opgave 3. Basismeting.
C
E
D
In het basisnet (zie figuur) zijn behalve de
lengte AB, nog diverse hoeken gemeten. Door
enige malen de sinusregel toe te passen, kan de
lengte EF berekend worden.
Verklaar waarom de scherpe tophoeken vaker
gemeten moeten worden dan de andere hoe
ken.
Opgave 4. Cirkels.
Gegeven op het terrein: de rechte a en de
punten T en A op a.
Er moeten punten van een cirkel uitgezet wor
den, met straal 250 m die in T aan a raakt.
P is een punt van de cirkel, A het voetpunt
van de loodlijn uit P op a neergelaten. TA
20 m.
a
T
Gevraagd:
a. Bereken PA.
b. Geef puntsgewijs aan hoe meer punten van
de cirkel uitgezet kunnen worden als
slechts een smalle strook buiten de cirkel
toegankelijk is.
De booglengten moeten gelijk zijn. De hier
bij benodigde berekeningen moeten uitge
voerd worden.
Geod. Astronomie
Tijd: 100 min.
1. Op vrijdag 17 mei 1968 werd een vrij grote
ster waargenomen om 21h58m MET op een
hoogte van h 20° en een azimut van A«s45°.
Breedte en lengte van de plaats van waarne
ming waren resp. 99 45° en l— 40m (Oost
van Greenwich).
186