9. Welke essentiële opvattingen over het we
zen der schadeloosstelling bij onteigening zijn
neergelegd in:
a. Grondwet, onteigeningswet en jurispru
dentie;
b. het rapport van de Staatscommissie Van
den Bergh;
c. de regeringsverklaring van 1962.
10. Een landmeetkundige H.T.S.-er treedt in
dienst bij een middelgrote gemeente. De direc
teur Gemeentewerken draagt hem op een nota
op te stellen inzake de oprichting van een klei
ne gemeentelijke landmeetkundige dienst.
Ontwerp deze nota tegen de achtergrond van
de algemene beginselen van bestuursrecht en
bestuurskunde.
Landmeetkunde III
Tijd: 150 min.
1. Punt P wordt bepaald door twee voor
waartse richtingen (uit de vaste punten A en
B) en twee achterwaartse (gemeten in P).
A ABP is ongeveer gelijkzijdig met zijden van
6,37 km.
Bereken de gewichtscoëfficiënt van ma
ximum en minimum, aannemende, dat de
achterwaartse richtingen gewicht 1 en de
voorwaartse gewicht i hebben.
De metingen worden uitgevoerd met een
Wild T2. Bereken het gewicht dat de ach
terwaartse richtingen zouden krijgen met
toepassing van de formule
800 ,2 40,53
a.
b.
(li km)2
d cm)2
waarin d 3 Vlgem km 0,05.
c. Met welke waarde moeten de sub a bere
kende grootheden vermenigvuldigd wor
den om de max. en min. standaardafwij
king te vinden?
2. Punt P wordt bepaald door drie veelhoeks-
trekken vanuit de vaste punten A, B en C
(zie figuur).
4 A~
-^B
Geef aan hoe de coördinatenberekening van P
geschiedt indien:
a. P wordt berekend als eenvoudig knoop
punt;
b. een onbekende schaalfout wordt inge
voerd;
c. P wordt bepaald door een overbepaalde
gelijkvormigheidstransformatie.
3. Hieronder zijn telkens twee methodes van
lengtemeting onder elkaar gezet. Vergelijk deze
onderling, in het bijzonder wat betreft toepas
baarheid en nauwkeurigheid.
a. Meetbandmeting.
Dradenafstandmeting met verticale baak.
b. Invarbasisbaak.
Dubbelbeeld afstandmeting.
c. Elektro-optische afstandmeting.
Microgolf-afstandmeting.
4. Behandel de opname met planchet en vizier-
lineaal in vergelijking met andere methoden.
Geef een grafische oplossing van het probleem
van Snellius zoals die met het planchet kan
worden uitgevoerd.
Fotogrammetrie
Tijd: 100 minuten.
1. Definieer zo kort mogelijk de volgende be
grippen:
a. opnamecentrum van een luchtfoto.
b. hoofdpunt van een luchtfoto.
c. hoofdlijn van een luchtfoto.
d. ontschranking van een luchtfoto.
e. fotogrammetrische stralenbundel van een
luchtfoto.
f. corresponderende punten van een lucht-
fotopaar.
g. corresponderende stralen in de fotogram
metrische stralenbundels van een luchtfoto-
paar.
h. relatieve oriëntering van de stralenbun
dels onder g.
i. horizontering van het uit h resulterende
terreinmodel.
j. absolute oriëntering van het terreinmodel.
188
YYlfimgri~
vi