NAVERKENNEN
door L. R. M. v. d. Brink Ing., Landmeetkundig hoofdambtenaar A
van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat.
Een beschouwing geschreven in 1963.
In de fotogrammetrische procedure voor het
vervaardigen van situatietekeningen wordt on
der „naverkennen" in het algemeen verstaan
het vergelijken van een uit luchtopnamen ge
tekend kaartbeeld met de overeenkomstige
situatie op het terrein, daarbij inbegrepen het
completeren van dit kaartbeeld.
Aldus gesteld lijkt het naverkennen een betrek
kelijk eenvoudige zaak. Indien echter sprake
is van een op grote schaal getekend kaartbeeld,
hieronder te verstaan schalen 1 1000 en gro
ter, dan leert de praktijk dat voor het naver
kennen een ruime terreinervaring in het detail-
meten, alsmede voldoende inzicht in de waar
de van het fotogrammetrisch kaartbeeld on
ontbeerlijk zijn. Met het oog op de laatstge
noemde voorwaarde is het interessant om het
naverkennen zoals dit in de dertiger jaren ge
schiedde, te vergelijken met datgene wat thans
onder naverkennen wordt verstaan.
Sinds 1931 is bij de Meetkundige Dienst van
de Rijkswaterstaat de fotogrammetrische pro
cedure voor het vervaardigen van situatieteke
ningen op grote schaal toegepast, en wel voor
terreinen waarvan het karakter zich voor het
toepassen van deze procedure leende. Het be
gin was niet aarzelend, maar het resultaat wel
onvolledig en op vele punten twijfelachtig.
Teneinde een verantwoord kaartbeeld te ver
krijgen was een uitgebreid terreincontact nood
zakelijk om het resultaat te toetsen en waar
nodig aan te vullen.
Aan het inpassen en kaarteren was een z.g.
vóórverkenning voorafgegaan, hieronder te
verstaan het tijdens de veelhoeksmeting opne
men van snijpunten met slootkanten, greppels,
rasters, heggen en verhardingslijnen, het uit
breiden van het paspunt-inmeten met het op
nemen van de naaste omgeving van deze pun
ten (z.g. pasvlakken) en het aan de grondslag
vastleggen van alle gebouwencomplexen en
van in de foto onzichtbare en moeilijk leesbare
terreingedeelten. Deze metingen werden tege
lijk met de punten van de meetkundige grond
slag op de nog maagdelijke tekeningdrager ge-
kaarteerd. De daarop aansluitende kaartering
uit de luchtopnamen beperkte zich tot de zicht
bare perceelindeling van het terrein en de
grenslijnen van de wegverhardingen en werd
in belangrijke mate gesteund en beïnvloed door
de uit de terrestrische metingen gekaarteerde
figuratie.
Om het aldus uit de luchtopnamen gekaarteer
de te controleren was nogmaals contact met
het terrein nodig. Dit bestond hoofdzakelijk in
het steekproefsgewijs verrichten en napassen
van controlemetingen en het aanvullen van de
kaartinhoud met gegevens als cultures, duikers,
borden en palen, materiaal wegverhardingen,
grensstenen en wat verder nog als kaartinhoud
door de betrokken opdrachtgever werd ge
vraagd. Bovendien werden tijdens het inmeten
van nieuwe grenzen de snijpunten van sloot
kanten, greppels, rasters en verhardingslijnen
met die grenzen opgenomen en de resultaten
als controlemogelijkheid benut.
Al deze activiteiten leverden een ruime hoe
veelheid gegevens om de waarde van het in
passen en het kaarteren van het ruimtemodel
te toetsen.
De bovenomschreven pioniersarbeid behoort
reeds lang tot het verleden. De voortgaande
ontwikkeling van instrumenten en fotomate
rialen schiep geleidelijk aan een beter klimaat
voor een meer succesvolle interpretatie van het
ruimtemodel. En thans, ruim dertig jaar later,
159