zijn niet alleen de kinderziekten overwonnen,
maar valt vergelijking van het fotogrammetri-
sche kaartbeeld met dat wat langs terrestrische
weg verkregen is, visueel en economisch in het
voordeel van het eerstgenoemde uit. Van een
vóórverkenning is nu geen sprake meer en het
opnemen van gebouwen ten opzichte van de
meetkundige grondslag kan tot incidentele ge
vallen beperkt blijven. De „kwaliteit" van het
uit luchtopnamen verkregen kaartbeeld is nu
zodanig dat deze voor wat de innerlijke waar
de betreft benaderd kan worden met de sim
pele vraag: „wat mankeert er nu nog aan?",
terwijl wat het uiterlijk betreft in het algemeen
gesteld kan worden dat de natuurlijke weer
gave van de terreinvormen aantrekkelijker is
dan het meer geïdealiseerde, uit terrestrische
metingen verkregen kaartbeeld. Weliswaar kan
bij de terrestrische procedure een betere bena
dering van de willekeurige gebogen terrein-
lijnen verkregen worden door het aantal de
tailpunten op te voeren, doch dit gaat met een
toeneming van kosten gepaard. Bij de foto-
grammetrische procedure is het voordeel er
zonder meer.
Wat mankeert er nu nog aan? Voor de
beantwoording van deze vraag zijn drie groot
heden van belang, de absolute en relatieve
nauwkeurigheid en de volledigheid van het ge
tekende kaartbeeld.
De absolute nauwkeurigheid is en blijft een
voortdurende zorg van degenen die met het
inpassen van het ruimtemodel belast zijn. Als
buiten het kader van dit opstel liggend zal be
spreking hiervan achterwege blijven.
De relatieve nauwkeurigheid en de volledig
heid van het uit luchtopnamen getekende
kaartbeeld eisen de aandacht van terreinamb
tenaar en cartograaf. Het zijn namelijk deze
twee begrippen die het „naverkennen" op het
terrein en het toepassen daarvan op de teken
afdeling bepalen. Indien het ruimtemodel is
uitgewerkt door een daarin ervaren waarne
mer, blijkt de relatieve nauwkeurigheid van
het resultaat binnen de grenzen te liggen welke
ook bij terrestrische metingen gehanteerd wor
den. Echter kan het voorkomen dat bepaalde
objecten onjuist geïnterpreteerd zijn. De grens
van overgroeiend gras of overgelopen grond
op de kantstrook van een verharding b.v. kan
als grens van de verharding opgegeven zijn- De
schaduwlijn op de rond-gebogen rand van een
sluismuur is als grenslijn van de sluiskolk ge
ïnterpreteerd, zodat de breedte van de kolk
(doorvaartwijdte) te groot is opgegeven. Het is
ook mogelijk dat het identificeren van bepaal
de elementen niet voldoende nauwkeurig is ge
schied. Objecten als de weinig boven het maai
veld uitstekende, blinkend gepolijste spoor
rails, de schijnbaar bredere witte stroken in een
zebrapad, randen in een wit betonnen bebou
wing e.a. zijn er voorbeelden van.
Wat de volledigheid van het kaartbeeld be
treft, deze heeft de waarnemer van het ruimte
model niet geheel in de hand. Er zijn nu een
maal fragmenten in de terreinsituatie welke
tengevolge van overkoepeling of anderszins
niet of vaag in het fotogrammetrisch ruimte
beeld te herkennen zijn en derhalve niet of
zeer gebrekkig gekaarteerd kunnen worden.
Een feit is echter dat het aantal van de hier
bedoelde fragmenten slechts een gering per
centage van het kaartbeeld uitmaakt. Én dit
percentage neemt af naarmate onder gunstiger
omstandigheden gevlogen is. Een heldere at
mosfeer en een voor begroeiing ongunstig jaar
getijde kunnen ideale omstandigheden zijn.
De volledigheid van het kaartbeeld wordt
mede bepaald door het karakter van de ter
reinbijzonderheden welke de opdrachtgever in
de kaart vermeld wil zien. Inlichtingen als de
cultures van percelen, de bestemming van ge
bouwen, huisnummers, plaats en diameter van
de doorstromingsopeningen ten behoeve van
waterafvoer, de betekenis van verkeersborden
en (grens-)palen, van straatpotten en hun ver
klikkers, enz., behoren tot de moeilijk of in het
geheel niet in het ruimtemodel identificeerbare
gegevens.
Er is dus nog contact met het terrein nodig,
contact dat enerzijds beknopt dient te zijn,
maar aan de andere kant ook weer afdoende
en verantwoord moet blijven. Gebleken is
dat de interpretatie zich moeilijk in voorschrif
ten laat vastleggen; daarvoor is het incidenteel
te gevarieerd. Nog steeds echter kan van twee
doelstellingen uitgegaan worden, t.w. het
steekproefsgewijs controleren van de gekaar-
teerde situatie en het bijmeten van de ontbre
kende figuratie.
Bij het controleren van de ge
tekende situatie is de keuze van de
steekproeven afhankelijk van de belangrijk
heid en het karakter van de gekaarteerde ob
jecten. Een betonnen kunstwerk, een brugdek
of een kantverharding zullen eerder voor het
nemen van een steekproef in aanmerking ko
men dan b.v. een sloot of een wetering. Bij de
eerstgenoemde objecten vraagt de geringe
breedte van een muur of van de opsluitstrook
langs rijbanen weer meer aandacht dan de gro-
160