tere breedte van parkeerstroken. De spoorwijd- te van een railbaan moet precies met de werke lijkheid overeenstemmen. Kaartelementen, dus op het terrein zichtbare objecten welke mede bepalend kunnen zijn bij het identificeren van de kadastrale perceelindeling komen weer eer der voor controle in aanmerking dan al dat gene wat bij een eventueel opruimingsbestek geen rol van betekenis heeft. Het controleren van een uit luchtopnamen ge- kaarteerde situatie kan vrijwel geheel door de terreinwaarnemer worden afgehandeld. Hij dient daartoe over een fotocopie-op-schaal van de gekaarteerde situatie, alsmede over een schaalstokje of maatlatje met millimeterver deling te beschikken. De op het terrein geme ten afstanden worden onmiddellijk ter plaatse op de fotocopie nagepast. Blijken deze te klop pen, waarbij in het algemeen een nauwkeurig heid van 0,1 mm in acht genomen dient te worden, dan is het voldoende deze afstand op de fotocopie door middel van een rood stippel lijntje te markeren en daarnaast de letter -g- te plaatsen. Het bijschrijven van de gemeten ma ten moet ontraden worden. Niet alleen bete kent dit extra werk op het terrein, maar ook overbodig werk voor de cartograaf. Deze im mers verkeert in het onzekere omtrent het al of niet kloppen van de bijgeschreven maten en is dan genoodzaakt ze op de kaart na te passen. Het voordeel van de methode om nagemeten en goed bevonden afstanden te markeren door middel van een rood lijntje met bijschrift -g- springt wel zeer in het oog bij het meten van profiellijnen dwars over een samengesteld weg- lichaam. Als regel is dan sprake van een bun del tamelijk evenwijdige lijnen van de hoofd verhardingen, fietspaden, taluds, bermsloten en rasters. De aanduiding g vertelt de cartograaf dat ter plaatse van het rode lijntje de getekende situa tie in orde bevonden is. Constateert de terreinwaarnemer dat de ter- reinmaten niet met de kaartering overeenstem men dan worden deze bijgeschreven. De me ting dient zodanig te zijn ingericht dat ondub belzinnig kan worden vastgesteld wélke lijn of lijnen door de cartograaf in de kaartering verbeterd dient (dienen) te worden. Zo zullen bij een weglichaam met succes eventueel aan wezige witte verkeersstrepen langs en tussen de rijbanen de gewenste zekerheid kunnen geven. Deze strepen zijn door het contrast met de donkere achtergrond van het wegdek, ver sterkt door het overschijnen van de witte kleur in de luchtopname, scherp te herkennen. Het interpreteren van de verhardingslijnen kan bij overgroeiing of ten gevolge van een binnenwaarts aangebrachte verfstreep minder betrouwbaar zijn geweest. Alleen het vermelden van -3 m- als breedte van een parkeerstrook is niet voldoende. Als deze maat niet overeenkomt met de gekaar teerde breedte, welke lijn moet dan op de kaart verbeterd worden? In zo'n geval kan de verkeersstreep, of indien dit in verband met de verkeersdrukte bezwaarlijk is, een eventueel langs de parkeerstrook aanwezig raster of an der daartoe geschikt terreinobject uitkomst bieden. 161 Conbro/emebing Uitbreiding conbro/emebing

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 5