Het kan voorkomen dat soortgelijke situaties een soms wat uitgebreide meting vragen. In figuur 1 heeft de betonnen brug zoals blijkt uit de geschetste doorsnede aan beide zijden een brede rand van hetzelfde materiaal. In het ruimtemodel waren slechts twee lijnen duidelijk zichtbaar. De gemeten breedte van het brugdek, 4,03 m, stemt niet overeen met de breedte 3,75 m tussen de gekaarteerde lijnen. Nu is uitbreiding van de controlemeting nodig en wel zodanig dat met zekerheid kan worden vastgesteld welke verbetering in de kaart moet worden uitgevoerd. In de figuur is aangegeven waartoe dit geleid heeft; het stenen duiker muurtje is een „daartoe geschikt terreinobject" gebleken. Wordt een verkeersstreep in de meting opge nomen dan dient wel te worden vastgesteld dat de streep gedurende de tijdsperiode tussen vliegen en naverkennen niet opnieuw geschil derd is en daardoor mogelijk van plaats ver anderd zou kunnen zijn. Het b ij meten van de ontbre ken de figuratie betekent het opnemen van die fragmenten welke niet of vaag (aan geduid door stippellijnen) in het ruimtemodel te zien zijn geweest. Het komt neer op het ver richten van eenvoudige detailmetingen waar voor meetlijnen en nulpunten ontleend worden aan daartoe geschikte, reeds gekaarteerde lij nen en punten. Een dergelijke „grondslag" kan bestaan uit rasters, lage muren, soliede kanten van verhardingen, trottoirranden enz. met de daarin voorkomende knikpunten of de uitein- Hg 2 162 hmp 07 ó/óamen /(Men T óepe/s 77At

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 6