is. Uit economische overwegingen is het na
tuurlijk altijd aan te bevelen, dié methode te
gebruiken, die met de minste kosten en moeite
een resultaat geeft, dat juist voldoet aan de
gestelde eisen.
Hieruit volgt, dat men deze eisen duidelijk
moet kennen; het heeft geen zin, gemakshalve
maar te zeggen, dat het „zo nauwkeurig mo
gelijk moet", tenzij men erachter zegt: „met
dit budget".
4. Apparatuur en inrichting der metingen
4.1 Stalen meetbanden
Hieronder zullen in het navolgende uitsluitend
de 13 mm brede en 0,3 mm dikke z.g.
meetveren worden verstaan. De z.g. Kadas
terbanden zijn door het ontbreken van verde
lingen van minder dan 10 cm ongeschikt voor
ons doel.
Zoals uit de inleiding bleek, moeten deze ban
den voldoen aan bepaalde eisen voor wat be
treft lengtetolerantie. Ook de regelmatigheid
van de verdeling is gebonden aan regels.
Bij sommige banden is een certificaat, dat de
correctie aangeeft voor verschillende punten
van de band.
Helaas blijkt hierin een bron van misverstan
den te schuilen. Er staat bijvoorbeeld „fout bij
50 meter, 2 mm". Wil dit nu zeggen, dat de
band bij het meten van een werkelijke afstand
van 50 meter, 50,002 m aanwijst, dus 2 mm
korter is, of is het net andersom? Een omschrij
ving als volgt zou daarom te prefereren zijn:
„bij 50,000 meter op de band, werkelijke af
stand 50,002 meter", of iets dergelijks.
Van groot belang is ook de regelmatigheid van
de onderverdeling die vaak te wensen over
laat. Het controleren op regelmatigheid kan
op de volgende wijze gebeuren. Op een vlakke
en gladde ondergrond worden twee merken ge
plaatst op iets minder dan de gehele meetband
lengte; voor een 50 m band bijvoorbeeld op
49,90 m. Men moet er wel aan denken, deze
ondergrond met zorg te kiezen; een lange gang
in een gebouw bijvoorbeeld, zonder directe
zoninval. De aanwezigheid van dilatatievoe-
gen maakt een dergelijke plaats echter meestal
ongeschikt voor gebruik als ijkbasis voor lan
gere duur. Op de in punt 4.4 beschreven wijze
wordt nu de afstand tussen deze twee merken
bepaald. Vervolgens worden op afstanden van
ongeveer tien meter, tussenmerken geplaatst.
Metende met de eerste tien meter van de band,
meet men nu de gehele afstand opnieuw, dus
in 5 stappen. Het verschil tussen de op deze
wijze gevonden afstand en de eerder bepaalde,
geeft de (vijf-voudige) fout in de plaats van de
10-meterstreep. Op dezelfde wijze worden nu
de twintig, dertig en veertig meter strepen ge
controleerd. Hoewel dit zeer tijdrovend is,
geeft het goede resultaten. Vanzelfsprekend
kunnen ook de andere verdelingen op deze
wijze worden gecontroleerd, hoewel dit over
het algemeen niet nodig zal zijn.
En tenslotte is ook de plaats van het nulpunt
van belang; meestal zal dit worden gevormd
door de binnenkant van het aantrekoogje.
Door aanhoudend gebruik kan in de klinkna
geltjes, waarmee het bevestigd zit, speling op
treden, met als resultaat een constante fout.
Gezien het bovenstaande, is het van groot be
lang om voor nauwkeurig werk één band van
goed fabrikaat te gebruiken; de lengte moet
aangepast zijn aan de aard van het werk, en
de verdeling, bij voorkeur met streepmaat,
moet worden gecontroleerd op regelmatigheid.
Deze band is dan de standaard voor de gehele
duur van het werk en mag niet worden ge
bruikt voor werk van lagere orde. Vooral moet
worden voorkomen, dat twee niet-vergeleken
banden door elkaar worden gebruikt.
De onderverdeling van banden, meestal in
hoogetsing uitgevoerd is in centimeters, met de
eerste decimeter in millimeters.
Er bestaan ook banden, geheel in mm onder
verdeeld, maar deze zijn vrij duur, en moei
lijk verkrijgbaar.
4.2 Invar-meetbanden
In plaats van in staal, kunnen de onder 4.1 ge
noemde meetbanden ook worden uitgevoerd in
z.g. invarstaal, een legering van 64 °/o ijzer en
36 nikkel. De geringe uitzettingscoëfficiënt,
ongeveer een tiende van die van staal, moet
men echter betalen met een prijs die dezelfde
orde van grootte hoger is; een band van 50
meter kost rond 500,
4.3 Invar-meetdraden
Afstanden in de categorie 1 10(i zijn slechts
met behulp van invardraden te meten. De me
thode verschilt hierin van het meten met een
bandmaat dat in het algemeen slechts afstan
den die een veelvoud van 24 meter zijn, kunnen
worden opgemeten, maar dan ook met een
superieure nauwkeurigheid. Wel is het mogelijk
kortere draden te gebruiken en deze te ijken
op 24 meter afstand, maar dit is vrij onprak
tisch en zal slechts in speciale gevallen in aan
merking komen.
De apparatuur bestaat uit een draad van invar
met een diameter van 1,65 mm, die aan de ein-
208