den voorzien is van schaaltjes met millimeter verdeling over 8 cm (fig. 1). De nulpunten van deze schaaltjes liggen op ongeveer 24 meter uit elkaar; de juiste afstand blijkt uit de bij elke draad behorende ijktabel. De draden worden vrij opgehangen tussen twee spanwielen en op spanning gehouden door twee gewichten van 10 kg. De meetploeg, uit 5 man bestaand: twee af lezers, twee spanbokhouders en een secretaris, moet goed geoefend zijn, de spanwielen moeten een zeer geringe wrijving hebben en de gewich ten dienen tot op twee gram geijkt te zijn. Het weer tenslotte, moet aan bepaalde eisen vol doen (fig. 2). Een nadeel aan het gebruik van invar verbon den, is de instabiliteit van het materiaal. Schoksgewijze maatveranderingen komen na melijk voor en maken regelmatige ijking nood zakelijk. Doorgaans zal deze ijking gebeuren op de Loenermark. Om reden van deze instabiliteit is wel voorge steld in plaats van invar, gewoon staaldraad te gebruiken, waarvan immers de eigenschap pen op dit gebied veel prettiger zijn. Voor zo ver bekend, is dit echter nog niet in de prak tijk toegepast. Een beschrijving van de werkwijze bij het me ten met invardraden valt buiten het bestek van dit artikel; belangstellenden kunnen nadere bij zonderheden in de literatuur vinden. 4.4 Inrichting van een nauwkeurige lengte meting. De gangbare wijze van lengtemeting, waarbij de achterman het nulpunt van de band tracht te fixeren bij het beginpunt, en de voorman een merk plaatst bij het eindpunt (of afleest, als de te meten lengte minder is dan de band lengte) is een, foutentechnisch gezien, arm zalige methode. Controle op grove fouten is er alleen bij meting in heen- en teruggang; en het resultaat van de meting is dan het gemiddelde uit slechts twee waarnemingen. Verhoging van het aantal waarnemingen heeft weinig zin; als de achterman steeds bij het nul punt aanhoudt zal de voorman onbewust steeds naar de eerst afgelezen waarde „toewer ken". Dit is op eenvoudige wijze te voorkomen, door de afleesmethode gebruikt bij de invardraad- metingen toe te passen; de achterman stelt een willekeurige waarde in, en de voorman leest de hierbij behorende waarde op zijn banddeel af. Het beïnvloeden van eikaars aflezing is dan niet meer mogelijk. Om grotere afstanden met behulp van een nor male stalen meetband toch met een nauwkeu righeid in de orde van 1 103 te kunnen uit zetten of opmeten, is het daarom nodig de me ting op de volgende wijze in te richten: Eventueel moet de band op ijkmaat worden gecontroleerd. De begin-, tussen- en eindpunten van de meetlijn moeten solide zijn en voorzien van merken, die een parallaxvrije aflezing mo gelijk maken. Als merk kan b.v. dienen een kras op een me talen plaatje; deze kras dient wél loodrecht op de meetrichting te staan! Spijkers geven kans op parallax bij de aflezing en verdienen dus geen aanbeveling. De afstanden tussen de tussenpunten moeten iets kleiner zijn dan de gebruikelijke band lengte. De onderlinge hoogteverschillen van de tussen punten moeten met voldoende nauwkeurigheid gewaterpast zijn, en de bandondersteuningen daartussen opgesteld. Als maximale afstand hiervoor neme men niet meer dan 5 meter. Een 209 1. Afleesschaaltje van invardraad. Het meetmerk is in het tussenpunt geschroefd. 2. Invardraad-meetploeg. V.l.n.r. een bokhouder, af lezer en secretaris.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 13