~T ;i steun zoals afgebeeld in fig. 3 is op eenvoudige wijze te maken; een aantal van verschillende lengte, b.v. 5 elk van resp. 0,50 m, 1,00 m en 1,50 m zal in de meeste gevallen voldoende zijn om zelfs zeer ongelijk terrein te passeren. Voor het meetteam zijn minstens vier en liefst vijf man nodig; twee aflezers en twee bandhou ders en eventueel een secretaris. Bij het nulpunt staat een man, die met behulp van b.v. een jalon de band op een willekeurige plaats kan fixeren, zonder echter direct zicht te hebben op het afleespunt; dit, om het door hem instel len van „mooie" maten te voorkomen. Aan het andere einde is de unster vastgemaakt, bij voorkeur eveneens vastgehouden met een jalon als hefboom. De discipline is nu als volgt: achterman fixeert band, achterlezer roept klaar" zodra de band op zijn afleespunt stilstaat, voorman controleert spanning op unster, roept dan „ja", beide aflezers lezen gelijktijdig af. Een moeilijkheid is, dat bij de meeste meetban den, slechts de eerste tien centimeter in milli meters is onderverdeeld. Wil men dus in tiende millimeters schatten, dan zal ter plaatse van de vóóraflezing een hulpschaaltje, verdeeld in millimeters, moeten worden bevestigd. Is dit niet mogelijk, of kan met minder nauwkeurig heid worden volstaan, dan kan b.v. de meest geroutineerde aflezer de schatting van milli meters verrichten, terwijl de minder geoefende man millimeters afleest op het eerste deel van de band. Wanneer op beide afleesplaatsen dezelfde on derverdeling aanwezig is, moet verder gelet worden op het elimineren van de persoonlijke schattingsfout van de waarnemers. Ieder heeft namelijk bepaalde „voorkeuren" voor schat tingsgetallen. Een waarde van b.v. 0,1467 m zal door de éne waarnemer bijna altijd als 0,1466 m, door de andere als 0,1468 m worden afgelezen (bij schatting van de tiende milli meters). Dit heeft tot gevolg, dat een afstand een constante fout zal vertonen, tenzij men de waarnemers halverwege van plaats laat wis selen en de resultaten van beide delen der me ting middelt. Het aantal waarnemingen dat men moet doen is afhankelijk van de gewenste nauwkeurig heid; in de meeste gevallen zullen vijf waar nemingen per éénmaal gemeten sectie nodig en voldoende zijn. Meer waarnemingen blijken de nauwkeurigheid maar weinig te verhogen. Alle verschillen worden nu berekend en die welke meer dan 1 mm van het gemiddelde ver schillen, worden verworpen en herhaald. Dit blijkt echter met een goed ingespeelde ploeg zelden nodig. Indien enigszins mogelijk, moeten de metingen worden herhaald op een tijdstip, dat zoveel mogelijk later valt, of onder andere weersom standigheden; dit om bijvoorbeeld de invloed van de temperatuur na te kunnen gaan. Op deze wijze te werk gaand, is het mogelijk gebleken een afstand van ongeveer 800 meter uit te zetten, waarbij het resultaat minder dan 10 mm afweek van de juiste waarde, met in- vardraadmeting bepaald. 5. Correcties Op het resultaat van de onder punt 4.4 verkre gen gemeten lengte dienen nog correcties te worden toegepast ter verkrijging van de juiste lengte. Deze correcties zijn die voor temperatuur, trekkracht, doorhang, helling en alignement. 210 0.50 100«J 1.50 0 6 1 0,12 3. Meetbandsteun.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 14