het meten langs steile hellingen. Bovenstaande formule is namelijk een benadering van de juiste vorm h2 h4 AL Lhh2 Lh - - - De tweede en volgende termen naderen snel tot nul, maar zullen bij grote afstanden en steile hellingen niet vergeten mogen worden. 5.5 Alignementscorrectie Wanneer de tussenpunten niet in één lijn staan, zal de verbindingslijn tussen deze punten een polygoon zijn; de totale lengte (som van afstan den) is dan groter dan de gevraagde afstand tussen begin- en eindpunt. De correcties hiervoor worden berekend met dezelfde formule als die voor de hellingcorrec tie; h kan in dit geval worden bepaald door in een der eindpunten een theodoliet op te stellen, gericht op het andere eindpunt. Met behulp van een meetlatje worden nu de afwijkingen van elk tussenpunt ten opzichte van deze lijn bepaald. Het verschil tussen twee aflezingen in één sectie is dan dus h. In de meeste gevallen zal het niet nodig zijn deze correctie in rekening te brengen; bij ge bruik van een meetband van 20 m lengte en h 20 cm, bedraagt de correctie pas 1 mm. Alleen bij obstakels kan toepassing nut hebben. 5.6 Diverse correcties Behalve de hierboven genoemde correcties zijn voor de volgende gevallen eveneens correcties te berekenen: op verscheidene plaatsen ondersteunde band; doorhangende band onder helling; herleiding van de gemeten lengte tot zee niveau. Deze correcties zijn echter van weinig belang, of ze kunnen worden vermeden. 5.7 Toepassing der correcties De theoretische juiste volgorde van toepassing der correcties is: temperatuur, doorhang, hel ling, zeeniveau. Het maakt echter maar heel weinig uit als we de correcties gewoon bij el kaar tellen. „Gewoon" wil hier zeggen: met het juiste teken. De meest nauwgezette meting is waar deloos als één of meer correcties met verkeerd teken worden toegepast. In de praktijk is ge bleken, dat juist dit de „ver-leider" is van vele metingen. Het beste voorkomt men deze fouten door stap voor stap redenerend voor elk geval het teken te bepalen. Voorbeeld: een band met een ijk maat van 50,000 m bij 24° C geeft een bepaal de afstand aan als te zijn bij 16° C 42,714 m Hellingcorrectie 48 mm, doorhangcorrectie 34 mm. Wij redeneren nu als volgt: we meten met een koudere, dus kortere afstand, lezen dus te veel af, teken dus 4 mm 42,710 m De band hangt door, wijst dus te veel aan, dus 34 mm 42,676 m Bij meten langs de helling is de horizontale projectie altijd korter dan de hypotenusa, dus 48 mm Afstand dus 42,628 m 6. Praktijkvoorbeeld Een voorbeeld van toepassing van een nauw keurige lengtemeting zoals hiervoor omschre ven, betrof het uitzetten van de Synthese-Ra- 7. lnvarmeetband met unsterklem en bimetaalthermo- meter. diotelescoop te Westerbork. Tien vaste en twee beweegbare telescopen met een spiegeldiameter van 25 meter moesten met zo groot mogelijke nauwkeurigheid worden opgesteld. Als onder linge afstand voor de vaste telescopen was een maat van 144 m gekozen; dit om voor de defi nitieve afstelling gebruik te kunnen maken van invardraden met een lengte van 24 m. De hoofdmeetlijn van het systeem moest wor den vastgelegd in een aantal betonnen peilers, één voor elke telescoop, door middel van een ingestort meetmerk. Door de grote lengte van de meetlijn (totaal 1600 m) was het nood zakelijk van het begin af bijzondere aandacht te besteden aan de lengtemeting. Het uitzetten van de betonpeilers geschiedde daarom volgens de onder 4.4 beschreven methode. Het was vanzelfsprekend niet mogelijk van het begin af aan de vaste punten voor het opstellen 213

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 17