redenen moest daarom een meetmethode wor
den gevonden, nauwkeuriger dan met een nor
male stalen meetband mogelijk was, en min
der kwetsbaar dan met invardraden. De oplos
sing bestond uit het gebruik van een invarmeet-
band van het fabrikaat Maywald, ter lengte
van 50 m. Deze band was smaller dan de be
kende Kadasterbanden, maar had een soortge
lijke verdeling als deze (gaat om de 10 cm, me
ters en halve meters aangeduid met plaatjes en
klinknageltjes). Om aflezing van millimeters
mogelijk te maken, werden op 0, 10, 20, 24,
30, 40, 48 en 50 meterverdelingen in milli
meters aangebracht door graveren.
De becijferingen, op geplastificeerde strookjes
papier, werden op de band geplakt met plastic-
lijm. Speciale klemmen maakten het mogelijk,
delen van de band te gebruiken (fig. 7).
IJking kon geschieden door een afstand van
120 meter (5 X 24 m) eerst te ijken met een in-
vardraad en daarna in tientallen meters of
veelvouden daarvan de band te ijken.
Metend met de methode volgens 4.4 bleek het
mogelijk, ondanks zeer slechte terreinsomstan
digheden, fouten in de orde van grootte van
1 mm per 100 meter te bereiken. De bereikbare
snelheid van meten lag zeer gunstig vergeleken
met normaal meten met een meetband; het
doen van de aflezingen kostte meestal niet
meer dan i tot 1 minuut, inclusief het bereke
nen van het gemiddelde.
Toen de apparatuur voor invardraadmeting
ter beschikking kwam, bleek, dat het resultaat
van deze voorlopige metingen zeer regelmatig
van nauwkeurigheid was.
LITERATUUR
214
van de telescopen direct met de grootst moge
lijke nauwkeurigheid op te stellen. Rekening
moest daarom worden gehouden met de nood
zaak van het aanbrengen van correcties in de
plaats der punten. Het gebruikte meetmerk
5) maakte het mogelijk reproduceerbare
correcties aan te brengen. Het bestond uit een
messing grondplaat, die met behulp van een
speciale stelmal in de kop van de betonpeiler
kon worden ingestort. Op de grondplaat kon
met behulp van twee klemlijsten een bronzen
bus worden vastgezet. De plaats van de bus
kon dan worden vastgelegd ten opzichte van
twee aanslaglijsten met behulp van een schuif-
maat en voetjespasser.
E)e boring in de bronzen bus was gelijk aan de
diameter van de centreerkogel, gebruikt bij de
theodoliet T3 van Wild; de centreerfout kon
zo tot een minimum worden beperkt. Richt-
signalen en meetmerken ten behoeve van de
lengtemeting maakten eveneens gebruik van
stiften, nauw passende in deze bussen (fig. 4).
Als aanstortspecie werd gebruik gemaakt van
een mortel, samengesteld uit een tweecompo-
nentenhars (Sinmast) en zand.
Had het plaatsen van de meetmerken een tole
rantie van 1 cm, de plaatsing van de tele
scopen vereiste een nauwkeurigheid in de orde
van grootte van enkele millimeters, terwijl voor
de definitieve afstelling de nauwkeurigheid
tot een maximum moest worden opgevoerd.
Voor dit laatste kon gebruik worden gemaakt
van invardraden; deze waren echter niet direct
beschikbaar. Ook om verschillende andere
„Lengte en basismeting", Prof. ir. G. Bruins, Lustrum-
boek „Snellius" 1960.
„Measurement of Temperature of Geodetic Surveying
Tapes", J. S. Clark and L. O. C. Johnson, Emp. Survey
Rev. July 1953.
„Determination of Tape Temperatures" J. E. S. Brad
ford, Emp. Survey Rev., 91.
„De nauwkeurigheid van de lengtemeting", lr. J. J. H.
Wijnands, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde.
„Onderzoek naar de uitzettingscoëfficiënten van sta
len meetbanden" idem.
„Lengtemetingen met invardraden", Ir. G. Bakker, Lab.
voor Geodesie.
„Basismeting Afsluitdijk", P. Groenewoud en M. Groot,
Geodesia 1966.
„Modern Surveying for Civil Engineers", F. F. Birchal.
8. Beschermkap over een meetpeiler.