Schiermonnikoog 2 en 1 (vuurtoren en water toren), welke relatief dichtbij en achterwaarts gelegen waren; door slecht zicht was een an dere keuze van afsluitingsrichting niet moge lijk. Ook de op Rottumeroog en Rottumerplaat reeds aanwezige, door de Hydrografische Dienst bepaalde punten, werden in deze veel hoek opgenomen. De afstandmeting werd 's nachts met behulp van een geodimeter (model 6) uitgevoerd, ter wijl voor de hoekmeting een Wild T2 werd gebruikt. De totale lengte van de veelhoek was 32,423 km en de afstand tussen begin en eind punt 31,3 km; /min en /max waren respectieve lijk 2.1 en 5,5 km. Na berekening van deze veelhoek werden de volgende sluittermen gevonden, nl.: fa 0,0016 gr, 75 cm en fz= 8 cm, hetgeen op een schaalcorrectie van ongeveer 2 cm per km neerkomt. IJkpunten Zoals reeds eerder omschreven, moeten we van elk ijkpunt, behalve de decometeraflezingen, ook de terrestrische coördinaten bepalen. Bekijken we fig. 5, dan zien we een vrij in tensief puntenveld en nemen we daar bijvoor beeld punt 156 van, dan lezen we in het ge schatte patroon de Lane-nummers 200,00/ 350,00 af, hetgeen niet meer dan een indicatie is, waar een ijkpunt moet worden gemeten. Het meetschip vaart naar dit punt en blijft daar zo stil mogelijk liggen; het wordt nu bij voorbeeld ingesneden vanuit de stations 380, 390 en 400. Dit zou een vrij grove geschiede nis worden, indien er geen voorzieningen ge troffen waren ten aanzien van het in te stel len richtpunt. Foto 3 laat U de „Pollux" zien, het meetschip voor ondiepe gedeelten. Zowel de Hi-Fix an tenne als het zwaailicht en de roodwitte re flecterende ton, zijn recht onder elkaar ge plaatst. Het zwaailicht doet in de meeste ge vallen dienst als richtpunt, terwijl bij zonnig weer de ton soms beter te zien is. Daar het richtpunt door kleine bewegingen van het schip iets heen en weer gaat, moet er op radiosignaal op het zwaailicht gericht worden. We bereiken op deze manier, dat vanuit elk station op hetzelfde ogenblik op het richtpunt wordt ingesteld. Zodra het schip meetklaar ligt, worden vanaf het schip de meetstations, die hiertoe zijn uit gerust met portofoons, opgeroepen en vraagt men of de radio-ontvangst en het zicht goed is, waarna het aftellen begint. Op het moment ,nul' moeten alle betrokken stations het richt punt exact tussen de kruisdraden hebben in gesteld; de waargenomen richting wordt af gelezen en genoteerd. In totaal wordt dit vijf maal per ijkpunt gedaan, tevens worden iedere keer op het moment ,nul', de beide decometers op het schip afgelezen. Na deze serie wordt door ieder meetstation direct georiënteerd op zo mogelijk twee torens. Vanaf het meetschip worden nu alle betrok ken stations opgeroepen, om eventuele „mis sers" op te geven. Zijn er teveel missers, dan zullen extra metingen gedaan worden. Met de gemiddelden van de vijf richtingen per station, worden uit iedere mogelijke combi natie van twee stations, coördinaten berekend. Het gemiddelde hiervan en van de vijf deco meteraflezingen, wordt dan gebruikt ter be rekening van de twee elementen p en k. Het middelen van de richtingen en de deco meteraflezingen is geoorloofd in verband met de grote afstand van station naar meetschip en de geringe plaatsverandering van het meet schip. 240 Foto 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 12