Controles bij voorwaartse snijding en basishoekenmethode door D. de Vries, leraar aan het Centraal teken- en opleidingsbureau van het Kadaster te Apeldoorn. In het formulier voor de voorwaartse snijding (Kad. nr. 36) kunnen twee soorten bereke ningen, onderscheiden naar de voorhanden zijnde gegevens, worden uitgevoerd. Het eenvoudigste geval doet zich voor, wan neer de eerste rechte gegeven is door de coör dinaten van de punten B en D, de tweede door de coördinaten van de punten A en C. De richtingscoëfficiënten worden dan direct als quotiënten van de coördinatenverschillen gevonden; de bepaling van de argumenten blijft achterwege. Op de bekende wijze vindt men in één doorlopende bewerking de coör dinaten van het snijpunt P, waarbij men slechts gebruik maakt van de coördinaten van de punten B en A. Voor de controle, die op het beginsel van de lijninstelling berust, moet men nu juist ge bruik maken van de bij de berekening van het snijpunt niet gebezigde coördinaten: de eerste lijn wordt bij de controleberekening ingesteld met de coördinaten van het punt D, het om- wentelingsregister wordt vervolgens bijge draaid tot de coördinaten van snijpunt P in de machine zijn verschenen. Is dat gelukt, dan behoeft men alleen op het instelbord de richtingscoëfficiënt van de tweede lijn in te stellen. Zonder verder iets te hebben schoon gemaakt draait men nu het omwentelings- register bij tot de daarop thuishorende coördi naat van het punt C. Het resultaatregister moet dan de andere coördinaat van punt C vertonen. Deze eenvoudige controle vindt geheel achteraf plaats, dus na de berekening van het snijpunt P. De controle is efficiënt. In het tweede geval zijn van elk der rechten slechts de coördinaten van één punt bekend. Verder moet men nog over gegevens beschik ken om de argumenten van deze lijnen te kun nen afleiden. Op zich zelf zijn deze argumen ten niet voldoende: voor de snijpuntsbepaling zijn de daarbij behorende tangenten of cotan- genten (richtingscoëfficiënten) vereist, die uit tafels moeten worden opgezocht. Omdat er bij het opzoeken of overnemen van deze richtingscoëfficiënten fouten kunnen worden begaan, die niet aan het licht zullen komen als de eindcontrole wordt ingericht op de wijze als bij het eerste geval is aangeduid, maar nu achtereenvolgens van punt B over snijpunt P naar A, heeft men een tussentijdse controle ingevoegd. Deze controle is in de laatste kolom van het bestaande formulier opgenomen. Indien de N redelijk sluit, heeft men voldoende zekerheid dat de ingevulde richtingscoëfficiënten overeenstemmen met de er bovenstaande argumenten. De eindcontrole via de weg BP—A blijft echter evengoed nog nodig. Het is intussen mogelijk deze tweedelige con trole door één eindcontrole te vervangen, zo als uit hetgeen volgt zal blijken. Omdat de nu voorgestelde werkwijze anders verloopt, is er een ietwat gewijzigd formulier ontworpen, waarin de behandeling van het eerste geval geen verandering ondergaat. We beperken ons dus tot het tweede geval, waarbij elke rechte gegeven is door de coördi naten van één punt en zijn argument. Zonder tussentijds te controleren of bij de ge geven argumenten de richtingscoëfficiënten goed zijn vermeld, wat toch bijna altijd wel in orde zal zijn, berekent men de coördinaten van het gevraagde snijpunt P. Ten behoeve van de (nieuwe) eindcontrole vult men onder deze berekende coördinaten de coördinatenverschillen in van punt P en de punten B en A. Met behulp van deze verschil len berekent men de hoek BPAP <p uit de formule tcr y xvp Vap Xap Vbp xap Xbp Jap Jbp Het gevonden snijpunt is betrouwbaar, als de uit tg cp opgezochte hoek overeenstemt met het verschil der gegeven argumenten BP en AP. 243

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 15