b. Uit V van twee waarnemers gemiddeld per sectie ft 0,84 mm; m 0,6 mm. c. Uit V van twee waarnemers gemiddeld per traject ft 1,14 mm; m 0,8 mm. d. Uit V van twee waarnemers gemiddeld per kring u 1,52 mm; m 1,1 mm. Uit de kringsluitterm die ontstaat na midde ling der heen- en terugwaterpassing (gemid delde van twee waarnemers) krijgen we m 0,2 mm. We zien dat de standaardafwijkingen, bere kend achtereenvolgens uit de secties, trajecten en kringen, steeds verder oplopen tengevolge van de systematische fouten, omdat door het kwadrateren van de V's grotere afwijkingen verhoudingsgewijs zwaarder meetellen. Dit is een bevestiging van grafiek 3. Verder is van één waarnemer m 0,66 mm en van het gemiddelde van twee waarnemers m 0,6 mm, dus het waterpassen met twee onafhankelijke waarnemers verhoogt welis waar de nauwkeurigheid, maar minder dan we aanvankelijk hadden gedacht. Hieruit concludeerden we, dat de volgende punten van belang zouden zijn bij lokale nauwkeurigheidswaterpassingen. Ie. We kunnen, bij geringe omvang van het net volstaan met één waarnemer (zie gra fiek 4 en de m van de enkele waarnemer in vergelijking met m van het gemiddelde van twee waarnemers). 270 2e. De waterpassingen moeten in heen- en teruggang geschieden (zie grafiek 3 en de m per sectie, traject en kring). 3e. Het instrument moet vóór de waterpas sing enige tijd 's winters minstens twintig minuten aangepast worden aan de buitenluchttemperatuur; bij zon neschijn, regen of krachtige wind moet het door de parasol worden beschermd. 4e. Het opstellingspunt der baak moet pre cies onder het afleespunt worden gehou den; de baak bij voorkeur niet van de pen (pot) afnemen gedurende het ver plaatsen van het instrument. 5e. Het toestel moet indien mogelijk op de bestrating (uitgezonderd asfalt) worden geplaatst om spanning in het statief, ver oorzaakt door het intrappen der poten, te vermijden. 6e. Regelmatige controle van het instrument op de regelingseisen is geboden. 7e. Zoveel mogelijk (op enkele meters na) moet uit het midden worden gewater past. 8e. De waterpassing moet bij voorkeur bij bewolkte hemel en/of enige wind worden uitgevoerd. 9e. Snel waterpassen, wat te bereiken is door zich per rijwiel te verplaatsen. De berekening van een kringenstelsel is reeds door mij behandeld in Geodesia 1961 nr. 10. Hoofdstuk 2: De aansluiting aan het N.A.P. Dit is de derde fase van de waterpassing en hoogtemeting. Het is, indien dat mogelijk is, zeer wenselijk het gehele kringenstelsel van een nauwkeurig heidswaterpassing op te hangen aan de N.A.P.-hoogte van één of meer primaire pun ten der tweede nauwkeurigheidswaterpassing van de Rijkswaterstaat. Deze is tussen 1926 en 1940 uitgevoerd. Hier bij werd een net van 26 kringen vereffend volgens het eerste standaardvraagstuk en ver volgens aangesloten aan de bekende hoogte van het N.A.P. van Amsterdam, afgeleid uit de twee in 1928 nog overgebleven dijkpeil- stenen. Hierbij zijn in den lande enkele onder grondse peilmerken vastgesteld. De waarnemingen van de derde nauwkeurig heidswaterpassing (19501959) werden zo veel mogelijk per traject vereffend, uitgaande van de in 1940 vastgestelde hoogten van de Ha H9 ha' H2 H6 Hs' H5 HS Fig. 4 H en H', achtereenvolgens de heen- en terugwaterpas sing, lopen normaliter langs dezelfde route,doch zijn hier voor de duidelijkheid afzonderlijk getekend.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 10