Verduidelijking: eerste fase: a. We meten richtingen met de theodoliet; b. lengtegetallen krijgen we door te meten met een willekeurige eenheid, b.v. „een" meetband; c. met het waterpasinstrument brengen we punten van eenzelfde niveauvlak met el kaar in verband d.m.v. de richting haaks op de verticaal (vizierlijn), we meten hoogteverschillen d.m.v. baakaflezingen (achter minus voor). Tweede fase: a. Uit de richtingen berekenen we de hoeken; deze gaan we driehoeksgewijze vereffe nen. Hierna kunnen we een voorlopig ar gument invoeren. Bij meerdere driehoeken passen we b.v. de klassieke driehoeksver effening toe (driehoeksmeting d.m.v. het meten van alle hoeken en één zijde). b. Uit de lengtegetallen die we per zijde heb ben afgelezen, concluderen we hoe de zij den zich driehoeksgewijze verhouden. Bij meerdere aaneengesloten driehoeken kun nen we een vereffening volgens de metho de der kleinste kwadraten toepassen. Hier bij voeren we een voorlopige lengte-een heid in. c. Analoog kunnen we nu uit de hoogtever schillen na een kringsgewijze vereffening volgens de methode der kleinste kwadra ten hoogten in die kringen bepalen t.o.v. een willekeurig nulpunt. Derde fase: a. Deze stap betekent voor de vereffende hoeken of de voorlopige argumenten de invoering van het argument (R.D. stelsel). b. Bij de vereffende lengteverhoudingen of voorlopige lengten komt de invoering van de lengte-eenheid. c. Zo ook betekent dit voor de relatieve hoogten het invoeren van een niveauvlak (N.A.P.). Treden we met deze grondgedachten nader tot de praktijk, dan blijkt dat we dikwijls voor de keuze komen te staan of we bij de uitvoering van een bepaalde opdracht zullen gaan t/m de tweede of de derde fase. Immers, zodra we de derde fase intreden, krijgen we meestal met overbepaling te maken. De dan volgende transformatie brengt nieuwe vereffening met zich mee, geheel losstaand van de vorige, waarbij de meetresultaten van het betreffende object soms worden verte kend. We moeten hierbij voor ogen houden, dat de bedoeling van deze nieuwe vereffening is, dat de waarnemingen worden aangepast aan een model, waaraan een hogere waarde is toegekend dan aan de waarnemingen van onze opdracht. Normaliter hebben we dus bij deze tweede vereffening geen last van vertekening. Aan gezien echter de nauwkeurigheid van b.v. een N.A.P. peilmerk afhankelijk is van zowel de nauwkeurigheid der meting als van de even tuele beweging (zakking) van de bout gaat de ze nauwkeurigheid evenredig met de tijd ver loren. De aansluitingspunten kunnen daardoor gro tere afwijkingen gaan krijgen dan onze meet resultaten. De aansluiting geeft dan verteke- ning. Dit trad sterk naar voren bij diverse controle waterpassingen van deformatiemetingen in Dordrecht (dit zijn op regelmatige tijden her haalde waterpassingen om de deformatie van gebouwen, kunstwerken enz. na te gaan). Zodra we de waterpassing gingen herhalen bleken nl. bepaalde controlemerken van het object te zijn „gestegen". Dit kwam, doordat blijkbaar het aansluitingspunt gedurende het controle-interval (d.i. de tijd tussen twee waterpassingen) meer was gezakt dan de schijnbaar gestegen controlemerken. Indien we nu als vaststaand aannemen dat controlemerk dat in een bepaald gebied het minst aan verzakking onderhevig blijkt te zijn na een controle-interval, kunnen we spreken van een relatieve waterpassing. Hiermee bereiken we de hoogst mogelijke nauwkeurigheid der waterpassing, hetgeen in deze gevallen ook van ons verlangd wordt. Staat dus de wens op de voorgrond een plaat selijk zeer nauwkeurig, homogeen geheel te verkrijgen, dan kan het noodzakelijk zijn, niet verder te gaan dan de tweede fase. Is het ech ter wenselijk, dat de meting op de eerste plaats in harmonieuze verhouding staat tot een groter geheel, dan dienen we zonder meer de derde fase toe te passen. Bovendien mogen we niet vergeten, dat een nodeloos uitbreiden van de meting tot en met fase drie verspilling betekent. We dienen dus altijd bij de beoordeling van een meetopdracht in ogenschouw te nemen of fase drie wel nodig c.q. wenselijk is. Hoofdstuk 1: Enkele theoretische beschouwingen over de waterpassing als zodanig. We behandelen nu de problemen bij een water- 264

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 4