passing, uitgevoerd tot en met de derde fase. Deze beschouwingen dienen om zeer nauw keurige resultaten te bereiken. We bezien daartoe: A. Het principe van een doorgaande water passing. B. De foutenbronnen in een doorgaande waterpassing. C. De voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van deze fouten. D. Het onderzoek van enkele foutenbronnen die nog onvoldoende belicht zijn. E. Het onderzoek van de systematische fou ten in twee kringen van de nauwkeurig heidswaterpassing 19501959 der Rijks waterstaat in Nederland. A. Het principe van een doorgaande water passing (zie „Snellius '55'60"). Hiervóór zagen we het onderscheid water passing en hoogtemeting. Veronderstel, dat we van punt A uit het hoog teverschil met B willen meten. Dan waterpas sen we van A naar een hulppunt B' (d.i. het punt in de verticaal van B, dat in hetzelfde niveauvlak ligt als A) met b.v. een waterpas instrument (fig. 1). De hoogtemeting geschiedt door BB' te meten b.v. met een waterpasbaak. In de praktijk worden deze metingen te zamen in onderdelen (slagen) uitgevoerd (fig. 2). Bij het (nu verder kortweg genoemd) water passen brengen we het niveauvlak met de vizierlijn over van de achterbaak naar de voorbaak en meten een stukje hoogteverschil (achter- minus vooraflezing).Meerdere van de ze slagen geven het hoogteverschil A B 2 achter -T voor (2.043 1.835 2.314) (0.981+0.751 0.773). Helaas maken we bij deze werkwijze nog een principiële fout, doordat het niveauvlak door A en B' niet evenwijdig loopt met het niveau vlak door B. Hierop komen we in het vervolg van dit arti kel terug. B. De foutenbronnen in een doorgaande wa terpassing. De doorgaande waterpassing bestaat uit een veelheid van waarnemingen. Aan deze waarnemingen kleven fouten en on nauwkeurigheden, doordat de omstandighe den waaronder ze zijn opgenomen wisselvallig ziin. We kunnen deze fouten onderscheiden in: le. Grove fouten. Deze ontstaan door onacht zaamheid tijdens de meting. Ze zijn dikwijls snel te herkennen (b.v. een meterfout bij het aflezen van de baak). 2e. Constante fouten. Dit zijn fouten onaf hankelijk van de te meten grootheid, die ten gevolge hebben dat we steeds deze grootheid voor eenzelfde bedrag te groot of te klein meten. (Zo'n fout kan b.v. ontstaan door de planparallelle glasplaat in een bepaalde stand te laten staan en dan zonder gebruik te maken van de optische micrometer te gaan water passen.) 3e. Systematische fouten. Deze zijn afhankelijk van de waarde der ge meten grootheid. Er is altijd een systeem te ontdekken in dit soort fouten, waardoor dik wijls een afwijking in dezelfde richting ont staat (b.v. de zakking of stijging van de pen tijdens het verplaatsen van het waterpasin strument). 4e. Toevallige fouten. Deze kan men constateren zodra er meer me ringen zijn gedaan dan voor het bepalen van de gevraagde grootheid noodzakelijk zijn. Er treden dan tegenspraken op. Het betreft hier onregelmatige fouten, die schommelen om een gemiddelde. Ze kunnen zowel positief als negatief ten opzichte van het gemiddelde uitvallen; dit hangt van het toeval af (onvolkomenheden van de waar nemer, van de gebruikte instrumenten enz.). Na de waterpassing worden alle waarnemin- 265 Fig. 1 Fig. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 5