afstand in m
13
0.1
0.3
0.0
0.1
0.0
0.0
0.0
23
0.1
0.2
—0.1
—0.1
0.0
0.0
0.2
33
0.1
0.5
—0.4
0.1
0.1
0.1
0.1
63
—0.3
0.7
1.0
1.4
J- 0.9
0.2
0.9
93
—0.4
1.1
—1.6
—2.1
1.7
0.2
1.6
153
1.5
2.5
—2.5
—4.3
3.1
0.7
2.7
243
—4.1
3.9
—3.5
—7.8
8.0
12.3
15.0
leveren. Men zij dan ook steeds doordrongen
van de ongewisheid der refractie.
Aangezien onze waterpassing geheel in de
herfst plaats vond, was een onderzoek in dit
jaargetijde voor ons voldoende.
De aardvorm is er oorzaak van, dat ons ver-
gelijkingsvlak een bolvorm heeft. Het vizier-
vlak daarentegen is een plat vlak, dat in de
kijker aan het vergelijkingsvlak raakt (zie A).
Daardoor lezen we steeds te veel af op de
baak. De benaderingsformule voor deze afwij
king is a2 2R a is de afstand tot de baak,
R is de straal van de aarde). Dit resulteert in
een afwijking van 0,2 mm tussen 30 en 60 m
vanaf het instrument.
De refractieafwijkingen bleven, gerekend tus
sen dezelfde afstanden vanaf het instrument,
volgens de proefmetingen binnen 1 mm.
Hieruit concluderen we dat gedurende het
waterpassen wat deze twee punten betreft,
een verschil van enkele meters tussen de af
stand achter en voor bij slagen van 100 meter
weinig betekenis heeft.
E. Het onderzoek van de systematische fouten
in 2 kringen van de nauwkeurigheidswater
passing 19501959 der Rijkswaterstaat in
Nederland.
Dit onderzoek is gedaan om een inzicht te
verkrijgen in de problemen die zich voordoen
bij een soortgelijke waterpassing over een veel
groter gebied om daarna met de resultaten van
dit onderzoek rekening te houden bij onze
waterpassing.
Onze aandacht gaat hierbij uit naar de in
vloed van de daling (rijzing) van de opstel-
punten der baken en van het opgestelde in
strument (C3f en C3g) en tevens naar het nut
van twee waarnemers.
De waterpassing is uitgevoerd met de Wild
N3 met optische micrometer en twee streep-
baken van invar terwijl een parasol werd ge
bruikt bij zonneschijn; twee waarnemers voer
den onafhankelijk van elkaar de waterpassing
uit.
Per sectie werd heen- en teruggewaterpast;
evenzo per slag met dien verstande dat telkens
met de volgende slag de volgorde van voor-
en achteraflezing werd verwisseld. Van deze
twee kringen (kring 56 volle lijn, kring 57
stippellijn in de grafieken 3 en 4 elkaar over
lappend op het eerste traject) zijn de volgende
punten onderzocht:
El. Het gedrag van de systematische fout in
de doorgaande waterpassing voorzover deze
wordt opgeheven door de middeling van de
heen- en terugwaterpassing. Dit is geschied
door de heen- en terugwaterpassing per sectie
als een kringwaterpassing op te vatten en deze
te sommeren. De dan ontstane sluittermen zijn
geaccumuleerd per kring in grafiek 3 weer
gegeven.
We zien een systematisch oplopen der sluit-
term, wat wijst op een steeds relatief teveel
aflezen op de achterbaak. De krommen ver
tonen een lichte golfbeweging.
Aannemende dat het gebruik van potten en
pennen willekeurig is verdeeld over de krin
gen kunnen we stellen, dat beide aan zakking
na plaatsing onderhevig zijn (men hoede zich
voor generaliseren van deze conclusie; op Java
vond indertijd juist stijging der pennen
plaats!). Snel waterpassen heeft dan ook ver
mindering van de zakking der baakopstel-
punten tot gevolg.
E2. Het verschil tussen de waarnemingen van
beide waarnemers.
268
windstil; bewolkt
krachtige wind;
bewolkt
zonnig;
matige
wind
zonnig; windstil
datum
tijdstip
2—11 2—11
9.00 u. 13.45 u.
3—11 3—11
13.45 u. 16.45 u.
9—11
14.15 u.
10—11 10—11
10.15 u. 13.15 u.