Enkele aspecten van de hoogtemetingen in de Gemeente Enschede*) door Wde Bruyn Ing., chef van de afdeling landmeten hij de ge meente Enschede De hoogtemetingen, die door de afdeling land meten worden verricht, kunnen worden ver deeld in twee groepen: a. Nauwkeurigheidswaterpassingen 1. De metingen ter controle en uitbreiding van het net van peilmerken, de basis voor alle andere hoogtemetingen dus. 2. Zettingsmetingen, gedurende en na de bouw van een aantal grote objecten, o.a. 3 groepen van respectievelijk 4, 4 en 3 torenhuizen. In het algemeen: Werken waarbij het optreden van zettingen nauwkeurig dient te worden ge observeerd. De precisiemetingen worden verricht met een instrument van het daartoe geëigende type. De aflezingen geschieden op invarbaken. De nauwkeurigheidseisen die aan de metingen worden gesteld, zijn als regel die, welke gelden voor metingen van de tweede orde. h. Metingen van technische aard Deze omvatten de welbekende groep van wa terpassingen ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van werken. Zij worden met een eenvoudiger instrumentarium in grote hoeveel heden in de dagelijkse praktijk verricht. Sinds het jaar 1958 werden bijvoorbeeld circa 2000 profielen gemeten en werd door vlaktewater passing van een gebied, groot circa 3200 ha, de hoogte ten opzichte van NAP bepaald van circa 90.000 terreinpunten. De resultaten van de onder h genoemde groep van metingen, samen met de vervaardiging van kaarten, trekken door hun gebruikswaarde de aandacht van belanghebbenden in en bui- ten de dienst van Openbare Werken en Volks huisvesting en worden door velen gezien als het werk van de afdeling landmeten. Dat de metingen onder a genoemd, ook worden ver richt, is slechts een kleine groep bekend. Het zijn echter juist deze metingen, die in de ge meente Enschede verschijnselen aan het licht brengen waarvan weliswaar de achtergronden buiten het terrein van de landmeetkunde lig gen, doch waarvan de consequenties in de dagelijkse landmeetkundige praktijk worden ondervonden en waarmede bij alle gedachten over zaken die verband houden met nauwkeu rige hoogtebepaling, rekening moet worden gehouden. De volgende beschouwing zal hier aan worden gewijd. Ter inleiding diene het volgende: Het constateren van een verschil tussen de door meting bepaalde hoogte van een punt en de uit een vorige meting bepaalde hoogte van hetzelfde punt, kan verscheidene oorzaken hebben. a. Onjuistheid van het peilmerk (de peil merken), waarvan werd uitgegaan. b. Onjuistheid van de vorige meting. c. Onjuistheid van de nieuwe meting. d. Onstabiliteit van het merk zelf, bijvoor beeld door plaatsing in een gebouw dat onvoldoende is gefundeerd. e. Storing van het merk door geweld van buiten af. Beweging van de bodem ter plaatse. Onjuistheid van de uitgangshoogte(n) zal over de gehele waterpassing een regelmatige fout veroorzaken en kan worden gecontroleerd door verschillende uitgangsmerken in de me ting te betrekken. De vorige bepaling kan niet meer gecontroleerd worden dan alleen nog op rekenfouten, indien over een goed archief wordt beschikt. De nieuwe bepaling kan direct herhaald worden, eventueel door een andere waarnemer dan degene die de laatste metingen 295 Dit artikel verscheen eerder in „Publieke Werken", officieel orgaan van de vereniging van direkteuren van gemeentewerken, nr. 11 november 1967. Het werd geschreven als bijdrage aan een Enschede-nummer.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1968 | | pagina 3