een planparallelle plaat vormen. Bepaal
daarvan, afgerond op 1 cm, als R
30 cm.
5. Bepaal voor een loep met 2 cm wat men
in de optiek de maximale vergroting
noemt.
Bereken daarna de hoekvergroting voor
iemand die:
le. voorwerp en beeld op 15 cm waar
neemt;
2e. voorwerp op 15 cm en beeld op oo
waarneemt;
3e. voorwerp op 25 cm en beeld op oo
waarneemt.
(Men rekene in al deze gevallen het oog
samen te vallen met het optisch middel
punt van de loep.)
6. a. Wat verstaat U onder het gezichtsveld
van een astronomische kijker?
b. Waar bevindt zich het diafragma dat
dit gezichtsveld bepaalt?
Waarnemingsrekening Tijd: 2è uur.
1. Tussen de midwaarden van de stochasti
sche grootheden A, B, C, D gelden de
voorwaarden:
A.B.C. - 8 en 2S+3C D 9,5.
Een waarnemingsgreep geeft de volgende
resultaten: A 4
B 2
C 1
D 2.
De gewichten van de stochastische groot
heden A, B, C en D zijn respectievelijk:
1/i, 1,1, V3. Er is volledige correlatievrij
heid. De variantiefactor is 0,01.
Bereken de vereffende waarnemingen.
Laat door toetsing zien dat de gegeven
waarnemingsgreep al of niet moet worden
aanvaard. Bepaal de standaardafwijking
van P A D; hierin zijn A en D ver
effende grootheden. Geef zonder uitwer
king voor dit geval aan hoe de gewichts
coëfficiënten kunnen worden gecontro
leerd.
2. Gevraagd wordt de meetkundige toelich
ting te geven van een vereffening volgens
de methode van de kleinste kwadraten,
waarbij twee correlatievrije stochastische
grootheden p1 en p2) zijn betrokken; voor
de midwaarden van deze grootheden geldt:
tfj)1 a.2p2 ~a0.
Laat hierbij ook zien de winst aan nauw
keurigheid die door de vereffening wordt
verkregen.
Gegeven: p 4 sin a; a en p zijn stochasti
sche grootheden. Als Op2 16.10"10 en een
waarneming van a 66,6660 gr is, wordt ge
vraagd oa2 in dmgr2 te bepalen.
Landmeten en waterpassen II Tijd: 22 uur.
1. a. Verklaar de aflezing met behulp van
de coïncidentiemicroscoop van Dr.
Wild.
b. Vergelijk de onder a bedoelde aflezing
met die van de KERN DK 1noem
verschillen en overeenkomsten.
c. Wat is het verschil tussen het aflezings
mechanisme van de DK 1 en die van
de DKM 2?
2. a. Wat is het effect van het toepassen van
twee diametraal gelegen afleespunten
aan de alhidade van een theodoliet?
b. Wat is het effect van het doorslaan
van de kijker bij een instrument met
één afleespunt?
c. Wat beoogt men, indien men bij rich
tingsmeting de rand tussen de series
verzet?
3. Welke middelen kunt U noemen ter ver
hoging van de (aflees)nauwkeurigheid bij
het waterpassen?
4. a. Beschrijf de centrering van een water
pasinstrument met reversieniveau.
b. Is hiermee een dergelijk instrument
voldoende geregeld? Motiveer Uw ant
woord.
5. Noem de diverse methoden van hoogtebe
paling en geef aan voor welke doeleinden
of onder welke omstandigheden deze me
thoden worden toegepast.
6. Noem de U bekende methoden van lengte
meting en geef aan op welke wijze de
waarneming bij elk van deze methoden
wordt of kan worden gecontroleerd.
7. Indien U van een tamelijk geaccidenteerd
terrein (bv. heuvelland, duinterrein) een
kaart met hoogtelijnen moest vervaardi
gen, welk instrumentarium zoudt U dan
gebruiken?
a. in het geval hierin geen op te nemen
punten met een grote idealisatienauw-
keurigheid voorkomen;
b. indien dit wel overwegend het geval is
(bebouwing, verzekerde punten).
8. Wat „gebeurt" er is 't algemeen in een
automatisch waterpasinstrument?
61
'"V, r\-> r\^ r\^