werden nog polygonen gelegd, aangezien di
verse vaste punten waren verdwenen.
Het tankmiddelpunt (diameter 264 voet) werd
verkregen met behulp van voorwaartse insnij
ding vanuit de bestaande vaste stations. De be
rekeningen voor de uit te zetten hoeken wer
den onafhankelijk van elkaar uitgevoerd.
Een vaste dag, meestal zaterdag, werd be
steed aan de controle van hetgeen de afgelopen
week was verricht. Het verdwijnen van piket
ten was aan de orde van de dag, grotendeels te
wijten aan de te kleine ruimte, waarop de ge
zamenlijke machines moesten opereren.
Bovendien moesten extra grondverzetbereke-
ningen worden gemaakt, aangezien de zgn.
rotsbodem vaak dieper lag op plaatsen waar
geen boringen waren verricht. Dwarsprofielen
over de kenmerkende plaatsen werden geno
men niet verder dan 50 voet van elkaar en ge
tekend, waarna met behulp van een plani-
meter berekeningen werden gemaakt.
Maandelijks werden de hoogtepunten opnieuw
gewaterpast vanuit twee vaste punten circa
i mijl buiten het operatieterrein, zodat even
tuele verzakkingen konden worden geconsta
teerd en een lijst met wijzigingen kon worden
uitgegeven aan de andere aannemers, die ook
van de aangebrachte hoogtepunten gebruik
maakten.
Bij de bouw van de tanks was de tankbasis,
waarop later de bodemplaten van de tanks
kwamen te rusten, uit een bepaalde steensoort
geconstrueerd onder een helling van 2 naar
binnen. Wanneer de bases gereed waren, kwa
men de uitzetter van de tankbouwer plus de
landmeter van de aannemer en ondergetekende
tezamen en controleerden de maten zowel als
de helling van 2 welke indien deze op
diverse punten meer dan 5 mm verschilde
opnieuw werd ingewalst of opgehoogd. De
tankbasis werd dan overgedragen aan:
b. de aannemer die de tanks bouwde. Dat was
een Zweeds-Belgische combinatie, welke twaalf
grote (diam. 262 voet) olietanks, twee ballast-
watertanks (diam. 252 voet) en twee bunker
tanks (diam. 120 voet), één dieselolietank
(diam. 86 voet) en één tank voor gebruikte
dieselolie (diam. 214 voet) moest bouwen. De
tankbouw geschiedde volgens een vast systeem,
waarbij de aansluiting met de pijpen zeer
nauwkeurig bepaald moest worden. Alle teke
ningen van deze tanks bevatten dan ook een
vaste o.lijn, welke in dit geval overeenkwam
met het kaartnoorden en vanuit deze richting
werden alle aansluitingen welke de tanks be
vatten, vanuit het middelpunt uitgezet. Deze
punten gaven dan de plaats aan waar de reeds
vooraf gefabriceerde tankplaten voor de eerste
ring moesten worden aangebracht. Nadat de
tank na ca. \i maand gereed was, werden op
de eerste ring op gelijke afstanden en ca. drie
voet boven de grondplaat stukjes betonijzer
gelast, welke dienden als vaste punten voor
de waterpassing rond de tank om een even
tuele verzakking te constateren. Er werden 2
waarnemingen gedaan ca. 2 weken voordat de
tanks werden gevuld met zeewater. Tijdens het
vullen werden bij een vulling van 25 °/o, 50 °/o
en 75 °/o wederom aflezingen verricht. Eén
tank bleef gedurende ca. een week geheel
gevuld.
Na deze periode ging men de tank leegpompen
en werden de acht punten wederom gewater
past bij 75 50 25 °/o en 0 vulling. Op
dezelfde wijze werd dan de volgende tank vol
gepompt, waarbij dezelfde procedure aldaar
werd gevolgd. E.e.a. resulteerde in een „staat
van waarneming" (zie settlement tanks),
c. Tijdens de tankbouw begon de Engelse aan
nemer, die belast was met de pijpaanleg op het
eiland, met zijn werkzaamheden. De pijpen,
resp. 42", 30", 18", 10" en 8" werden onder-
52
Luchtfoto van de werkzaamheden (on shore), tankbasis
no. 5 gereed, ca. 3 maanden na aanvang der werk
zaamheden.