Doet zich het geval voor dat de som van blok- maat en bijbehorende overstekken niet met de overeenkomstige kaartafstand klopt, dan zal een snijding van het verlengde van de blok- maat met een toevallig aanwezig terreinele ment (raster, trottoirrand, verhardingslijn) op genomen dienen te worden. Met behulp daar van kan de cartograaf vaststellen welke van de beide gekaarteerde dakranden de oorzaak is van het niet-sluiten. Zie figuur 1. 2. Is alleen de nok gekaarteerd, dan zijn door meting van de beide blokmaten haaks op de nok de twee gevels evenwijdig aan de nok bepaald, mits in deze metingen de projectie van verlengde noklijn op het maaiveld wordt opgenomen. Voor het kaarteren van de beide gevels haaks op de nok is dan een lengtemeting -e- schikt terreinelement is opgenomen. En deze lengtemeting is zelfs niet eens nodig indien een aanwezig raster begint bij een hoek van het gebouw. Dit hoekpunt is dan tevens een punt van de te kaarteren gevel. Zie figuur 2, hoek punt A. Het meten van de dakoverstekken blijkt nu overbodig te zijn. Het zal de lezer duidelijk zijn dat tussen en naast de bovengenoemde twee gevallen combi naties mogelijk zijn, welke afhankelijk zijn van in het terrein aanwezige omstandigheden. Vermeldenswaard is de ideale combinatie van nagenoeg loodrecht op elkaar staande nokken van twee in eikaars nabijheid staande gebou- evenwijdig aan de noklijn nodig, waarin de snijding met een toevallig aanwezig daartoe ge- wen. De meting kan nu zo worden ingericht als in figuur 3 is aangegeven. De dwarsgevels van het ene gebouw liggen nu vast aan de nok van het andere. Ook in dit geval is het meten van de dakoverstekken niet nodig. Uit het bovenstaande volgt dat het kaarteren van de hoofdmuren van gebouwen met behulp van langs fotogrammetrische weg gekaarteerde dakranden en nokken afhankelijk is van het meten van de grootte van dakoverstekken en van het projecteren van noklijnen op het maai veld. Naarmate de betrokken gebouwen ho ger zijn, is het een en ander moeilijker uitvoer baar. Om hierover op ervaring berustende in formatie te geven, zal de heer E. Schrikkema Ing. in een hierop aansluitend artikel vervol gen. Het is echter de vraag of niet binnen het kader van de fotogrammetrische procedure mogelijkheden bestaan, die het naverkennen op het terrein voor het onderdeel gebouwen overbodig maken. 74 Figuur 1 WW C0.40 uitbreiding meting Figuur 2 U Figuur 3 ieetgeta//en

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1969 | | pagina 10