NAVERKENNEN (II)
door L. R. M. v. d. Brink Ing., Meetkundige Dienst Rijkswaterstaat.
Welbewust is in de beschouwing over het na-
verkennen van een kaartering uit luchtopna
men (zie Geodesia jrg. 10, blz. 159) het onder
werp gebouwen nauwelijks aangeroerd. Dit
kaartonderdeel is wel zodanig op zichzelf
staand gebleken, dat het voor een afzonder
lijke discussie in aanmerking komt. Het onder
staande moge dan als inleiding worden be
schouwd.
Zoals reeds in het voorgaand artikel tot uit
drukking gebracht is, zijn tijdens de pioniers
jaren van het kaarteren uit luchtopnamen de
gebouwen zonder meer terrestrisch opgenomen.
Geleidelijk aan is het kaarteren uit het foto-
grammetrisch ruimtemodel aangepakt, daarbij
trachtend van het gebouw de omtrek ter hoog
te van het maaiveld te identificeren. Het resul
taat is, in grijs geïnkt, op de toen vervaardigde
minuutbladen te vinden. Echter werden de ge
bouwen welke in verband met het identificeren
van kadastrale grenzen of om welke andere
reden ook een grotere nauwkeurigheid vereis
ten, terrestrisch opgenomen en in kaart ge
bracht.
Als gevolg van de reeds genoemde technische
verbeteringen naast een groeiend inzicht in de
interpretatie van het ruimtemodel heeft zich
de procedure voor het kaarteren van gebouwen
uit luchtopnamen zodanig ontwikkeld, dat het
resultaat thans vergelijkbaar is met hetgeen
uit een terrestrische meting verkregen kan
worden. In de hierna volgende uitweiding zal
getracht worden deze procedure nader toe te
lichten.
In een fotogrammetrisch ruimtemodel zijn van
een gebouw zichtbaar de omtrek van het dak,
dus de dakrand, en indien aanwezig de nok-
(ken) van het dak. Indien goed identificeer
baar kunnen deze lijnelementen gekaarteerd
worden met dezelfde nauwkeurigheid als die
welke langs terrestrische weg verkregen kan
worden. De noklijn wordt in de kaartering
kenbaar gemaakt door een cirkeltje te tekenen
in het midden van de lijn die de nok voorstelt.
Als nu de toekomstige kaartgebruiker er genoe
gen mee neemt dat van de gebouwen uitslui
tend de dakranden op de kaart zijn aange
geven, dan dient hij wel te bedenken dat de
z.g. open partijen tussen de gebouwen verte
kend zijn, en wel in die zin dat de breedte van
deze partijen op de kaart kleiner is dan de
werkelijke breedte. Bij dakoverstekken van
b.v. 50 centimeter bedraagt dit verschil al
1 meter. Vooral bij een dichte bebouwing kan
deze onjuiste voorstelling van de werkelijk
heid bepaald hinderlijk, zo niet onaanvaard
baar zijn. Voor technische doeleinden wordt
een grotere kaartschaal gevraagd om een
nauwkeuriger beeld van het terrein te verkrij
gen; het invoeren van bovengenoemde ver
tekening is daarmee in strijd.
Om uit de elementen dakrand en nok de om
trek van het gebouw ter hoogte van het maai
veld te kunnen afleiden, is nog enig contact
met het terrein nodig. Hierbij kan in beginsel
uitgegaan worden van, óf de dakrand, óf de
nok.
1. Is alleen de dakrand gekaarteerd, dan is
nodig het meten van de dakoverstekken. Hier
mede is de omtrek van het gebouw ter hoogte
van het maaiveld bepaald, mits de muren ver
ticaal staan. Is dat niet het geval, dan dient
tevens nog de als gevolg hiervan toe te passen
correctie gemeten te worden.
Het meten van de overstekken zonder meer is
echter niet voldoende. De zekerheid van een
goede kaartering wordt pas verkregen indien
ook de z.g. blokmaten ter hoogte van het maai
veld gemeten zijn. De som van overstekken en
blokmaat moet overeenstemmen met de af
stand tussen de gekaarteerde dakranden.
73