Grondwet, Grondeigendom
en Kadaster 12J
Enige mededelingen over de vermelding van eigendom van onroerend
goed in de grondwetten van 132 landen.
door P. S. Teeling lng., technisch hoofdambtenaar le kl. van het
Kadaster, verbonden aan het Office International du Cadastre et du
Régime Ponder te 's-Gravenhage.
Confiscatie en onteigening
Met het voorgaande is confiscatie wèl doch
onteigening uiteraard niét in strijd. Toch is
in slechts weinig landen in de grondwet uit
drukkelijk de confiscatie van eigendom (dus
ook van onroerend goed) verboden. De grond
wet van Birma van 1947 onderstreept in art.
16, dat geen enkele burger van zijn persoon
lijke vrijheid mag worden beroofd, nóch dat
tegen zijn wil zijn woning mag worden be
treden, noch zijn eigendom mag worden ver
beurd verklaard. Cuba stelt in art. 24 (een
latere grondwet dan die van 1940 is mij niet
bekend): „Confiscatie van eigendom is ver
boden". Art. 17 van de constitutie van Iran
verbiedt de inbeslagneming van o.a. onroe
rende goederen, uitgezonderd in gevallen
waarin de wet hiertoe gelast. Ongeveer het
zelfde wordt gesteld in art. 12 van de grond
wet van Jordanië van 1952. In Lybië verbiedt
art. 32 aan de rechter, een straf op te leggen
die neerkomt op confiscatie van eigendom.
Eenzelfde strekking heeft art. 22 van de
grondwet van Mexico, art. 30 van die van
Panama (1946) en van Syrië (art. 23 van de
grondwet van 1950). In Nicaragua mag con
fiscatie niet plaats vinden, maar er wordt één
uitzondering gemaakt in art. 72: het verbod
geldt niet tegenover onderdanen van vijan
dige nationaliteit. Als deze een Nicaraguese
vrouw en/of kinderen hebben, dan wordt min
stens 50 °/o van de opbrengst van de ver
beurd verklaarde eigendom aangewend ten
behoeve van die echtgenote en/of kinderen. In
Uruguay ten slotte (de opsomming is niet
limitatief) is in art. 14 van de Constitutie van
1951 voorgeschreven dat de straf van confis
catie van eigendom ook niet mag worden op
gelegd om redenen van politiek karakter.
Een zeer groot aantal landen sanctioneert
reeds in de constitutie de onteigening, echter
nagenoeg uitsluitend door de Overheid ten al
gemenen nutte. In de meeste gevallen wordt al
in de grondwet uitdrukkelijk gesteld dat ont
eigening slechts kan geschieden op grond van
een speciale wet. Zoals wij eerder in het over
zicht zagen, was er in Nederland klaarblijke
lijk bij de totstandkoming van de grondwet
in het begin van de vorige eeuw (en ook bij
wat latere wijzigingen) geen enkel probleem
t.a.v. het private grondbezit. In tegenstelling
immers tot b.v. een overvloed aan grondwets
artikelen, die de positie van Koning en Volks
vertegenwoordiging tot soms in kleinigheden
(b.v. het inkomen van de Kroon) vastleggen,
is er geen raamartikel dat de positie van de
private eigendom grondwettelijk markeert.
Eerst ongeveer een eeuw geleden (toen de
spoorweg AmsterdamHaarlemDen Haag
omstreeks 1847 naar Rotterdam moest worden
doorgetrokken en een stuk spoorbaan wegens
het ontbreken van een goede onteigeningswet
111