138
CODERING VAN ZAKELIJKE RECHTEN IN MET PONSKAARTEN TE
ADMINISTREREN RUILVERKAVELINGEN (CODE ZR).
10. vol eigendom.
11. eigendom met bezit.
12. bloot eigendom met opstal.
13. bloot eigendom met erfpacht.
14. bloot eigendom met vruchtgebruik.
15. bloot eigendom met gebruik.
16. bloot eigendom met bewoning.
17. bloot eigendom met gebruik en bewoning.
18. bloot eigendom met beklemming.
19. bloot eigendom met ander recht.
20. vol eigendom en cons.
21. eigd. m. bez. en cons.
22. bi. eigd. m. opst. en cons.
23. bl. eigd. m. erfp. en cons.
24. bl. eigd. m. vr.gebr. en cons.
25. bl. eigd. m. gebr. en cons.
26. bl. eigd. m. bew. en cons.
27. bl. eigd. m. gebr. en bew. en cons.
28. bl. eigd. m. bekl. en cons.
29. bl. eigd. m. and. r. en cons.
40. pacht (alleen bij percelen).
41. verpachter.
42. pachter.
50. hypotheek (alleen bij percelen).
51. hyp. gever.
52. hyp. nemer.
60. bijzondere zak. rechten (servituten),, alleen bij percelen.
99. niet elders onder te brengen.
01. bezitter.
02. opstalhouder.
03. erfpachter.
04. vruchtgebruiker.
05. gebruiker.
06. bewoner.
07. gebruiker en bewoner.
08. beklemde meier.
09. houder van een ander recht.
31. bez. en cons.
32. opst.h. en cons.
33. erfp. en cons.
34. vr.gebr. en cons.
35. gebr. en cons.
36. bew. en cons.
37. gebr. en bew. en cons.
38. bekl. m. en cons.
39. houder v.e. and. r. en cons.
Codering voor: A en cons.; cons. B voor x ca.;
A 20,, B 10 C (in kolom 30 van ZR-
kaart, vgl. punt 28). Voor de „x" aparte per-
ceelkaart. (naast die welke voor het gewone
perceel dat op het betrokken artikel is geboekt,
wordt aangelegd), met eveneens een „C" in ko
lom 30 (vgl. punt 48, opmerking). Zijn de
rechten van A en B geen eigendom, maar daar
van afwijkend (erfpacht, vruchtgebruik e.d.),
dan moet bedacht worden dat daarbij altijd een
„bloot" eigenaar optreedt. Dan zijn er in wezen
3 mogelijkheden. En wel: I A eigendom, B niet-
eigendom; II A niet-eigendom, B eigendom;
III A en B beiden niet-eigendom.
Geval I. A eigenaar, B vruchtgebruiker (C bij
behorend bloot eigenaar).
Code:
A 20: B 04 C; C 14 C.
Geval II. A erfpachter (C bijbehorend bloot
eigenaar), B eigenaar.
Code:
A 33: C 23; B 10 C.
Geval III. A erfpachter (met C), B vruchtge
bruik (met D).
Code:
A 33; C 23; B 04 C; D 14 C.
Zijn de rechten van A, B, C, of D ook nog
over meer personen verdeeld, dan blijven de
codes gelijk, maar de „aandeelbreuken" wor
den nier 1/1 zoals in de gevallen I, II en III,
maar (bijv.) J en J al naar gelang van omstan
digheden bij betrokkenen. Wordt dus in geval
I, het recht van „persoon" A uitgeoefend door
drie personen D, E en F, dan blijft hun code:
20, maar de aandelen worden bij elk: 1/3 (bij
B en C verandert hierdoor niets). Enz.
Grondregel. Bij „oppervlakteconsorten" krijgt
de consort de code van het recht dat hij vol
gens het leggerhoofd uitoefent (met een C), de
hoofdeigenaar krijgt een aparte code, afhanke
lijk van het recht dat hij uitoefent (reeks
20-29), welke code aangeeft dat bij hem zo'n
consort „inwoont". Bij de reeks 21-29 behoort
(automatisch) tevens een code uit de reeks
31-39!
N.B. Bij „consorteigenaren" worden de „aan
delen" altijd „in grootte" uitgedrukt. Dit is
zo geregeld, omdat er wel eens meer „grootte-
consorten" in één perceel optreden (x ca. uit
oud nr. p; y ca. uit oud nr. q; z ca. uit oud nr.
r, enz.). In zo'n geval worden x, y en z samen
geteld, en elks aandeel in het geheel berekend.
Is er maar één grootteconsort, dan wordt diens
aandeel x/x, zijn er twee, in één grootte (x),
dan krijgt elk x/2 x, enz.