Hieruit volgt: (a ib{')(a.2b.2') h(A hd) d Hiermede zijn voor standplaats II de correc ties, aan te brengen aan de baakaflezingen b.2 en a.2 bepaald. Deze correcties zijn namelijk resp. 2d en d. De foutloze aflezingen zijn derhalve: bs b.22d en a.2 a.2d. Regeling: Regeling van het waterpasinstrument op de hoofdvoorwaarde geschiedt weer óf met be hulp van de correctieschroefjes van het dia fragma óf met behulp van de hellingschroef en de correctieschroefjes van het buisniveau. Bij de regeling wordt de aflezing b.2 inge steld en voor controle kijkt men of inderdaad daarna de aflezing a.2 a.2' d is. Methode III (fig. 3) De opstelling van instrument en baken is zo als fig. 3 aangeeft. In verband met con gruentie van de gearceerde driehoeken is het noodzakelijk, dat bij opstelling II de afstand van waterpasinstrument tot de baak in B ge lijk is aan de afstand tussen de baken. Met het oog op de invloed van refractie en aardkromming verdient het aanbeveling ook bij opstelling I de afstand van instrument tot de baak in A gelijk te nemen aan de afstand tussen beide baken. De baakaflezingen in standplaats I zijn a2' en bt' en in standplaats II a.2 en b.2 rramn^L Het juiste hoogteverschil tussen de punten A en B is A h alb1 —a.2b.2, waaruit volgt: a.2 a2bt b2 (1) Uit de fig. blijkt dat al a2'd bt bx'de b2 b.2'—e Dit gesubstitueerd in (1) geeft: a.2 a2'db2 d e b»e at'b2'-\~b.2 Is de afstand IIB AB IA 20 m) dan is d e. Regeling: De volgens het bovenstaande berekende fout loze aflezing a.2 wordt op de onder de metho den I en II beschreven wijzen ingesteld. Refractie en aardkromming Streng genomen zal men alvorens de aflezin gen te corrigeren, de invloed van refractie en aardkromming hierop in rekening moeten brengen. Daarbij kan men gebruik maken van onder staande tabel, die geldt voor normale omstan digheden en voor een hoogte van ongeveer 1,5 m boven de grond. Als gevolg van veranderingen in temperatuur is een afwijking van p tot 30 mogelijk. Alvorens te corrigeren zal men b.v. bij me thode II de aflezing b.2 moeten verminderen met 0,27 mm en de aflezing a.2 met 0,07 mm. Vergelijking van de drie methoden Om te onderzoeken of één van deze methoden de voorkeur verdient, zijn ze alle drie uitge voerd met het waterpasinstrument Kern GK 23-C. Hierbij zijn de volgende resultaten naar vo ren gekomen: Methode I voldoet het minst en wel omdat men na opstelling van het instrument in II de centrale instellens te veel moet verplaatsen om een scherp beeld van de baak in A te krij gen. Dit is het gevolg van de kleine afstand c (zie fig. 1). Deze afstand moet klein zijn (3 m) t.o.v. de afstand (20 m) van instrument tot baken zo als die in opstelling I is, omdat anders de in stelling van de foutloze aflezing b.2 volgens b.2 a.2(tf,b2) niet meer juist is. Is de afstand c namelijk te groot, dan krijgt ook de aflezing a.2 een correctie. Van de resterende methoden verdient methode 180 Afstand instrumentbaak in m. 10 Correctie p tengevolge van refractie en aardkromming in mm. 0,02 20 —0,07 30 -0,15 40 50 60 -0,27 —0,42 —0,60 70 -0,81 80 -1,06

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1969 | | pagina 16