N. D. Haasbroek: Gemma Frisius, Tycho
Brake and Snellius and their Triangulations,
Delft 1968, 119 biz., 56 fig. Prijs 16,
In deze fraaie uitgave van de Rijkscommissie
voor Geodesie (Kanaalweg 4, Delft), geeft de
schrijver een boeiend overzicht over het leven
en het werk van drie grondleggers van de
werkzaamheden die wij met triangulaties aan
duiden.
De verdiensten van Gemma Frisius (1508
1555) uit Dokkum liggen hierbij voornamelijk
op het theoretische vlak; of hij ook werkelijk
in de praktijk een triangulatie heeft verricht,
kan met recht worden betwijfeld. Zijn richt
lijnen waren intussen uitstekend.
Als tweede naam komen we in de titel de
Deen Tycho Brahe (15461601) tegen. De
diepgaande analyse van de heer Haasbroek
doet zien dat Tycho voor de vervaardiging
van de kaart van Denemarken wel heel wat
waarnemingen heeft verricht, maar dat hij in
de uitwerking is blijven steken. Het beste
deel van zijn arbeid betreft de astronomische
aansluitingen; het ontbreken van een geschikte
basismeting maakt, dat er geen optimaal resul
taat kon worden verkregen. Nee, de grootheid
van Tycho Brahe ligt elders: zijn sterrekun-
dige waarnemingen waren de onmisbare voe
dingsbodem voor het werk van Kepler.
De uitvoerigste studie is aan de beroemdste
geleerde op dit terrein gewijd: Willebrord Snel
van Royen (1580—1626) uit Leiden. Vóór
het werk van Snellius aan een kritisch onder
zoek wordt onderworpen, geeft de heer Haas
broek een levensbeschrijving van Snellius. Uit
mijn schooltijd herinner ik mij de naam Snel
lius, niet in verband met zijn graadmeting,
maar met de optiek. Sir James Jeans formu
leert wat ik bedoel in „The growth of Phy
sical Science" aldus: „In 1621 Willebrord
Snell discovered the correct law of refraction,
but did not publish it, so that it lay unknown
until Descartes announced it in 1637, whether
as the result of an independent discovery or
otherwise is not known." Was dit niet de
moeite waard om bij de biografische bijzon
derheden te vermelden?
Een ander punt dat meer bij de landmeet
kunde aansluit vond ik bij Bützberger en Hof-
mann. Na het door de heer Haasbroek uit
voerig behandelde „vraagstuk van Snellius"
te hebben aangestipt vervolgt Joseph E. Hof-
mann in zijn „The History of Mathematics":
„Snell's Trigonometry (1627) treated also of
resection in the two point problem long be
fore Peter Andreas Hansen (17951874),
whose name the problem has borne since
1841." In overeenstemming hiermee schrijft
F. Bützberger in zijn „Trigonometrie", even
eens doelend op de twee genoemde problemen:
„Sehr nützlich erweist sich in der trigonome-
trischen Analysis die Methode der Hilfswin-
kel, die wir an den zwei berühmten Aufgaben
von Pothenot (1962) und Hansen (1795-1874,
Gotha) erlautern wollen. Beide Aufgaben
wurden aber schon im Anfang des 17. Jahr-
hunderts von Snellius gestellt und gelost."
Op historische gronden is het dus aan te be
velen in dit verband geen gewag meer te
maken van de namen Pothenot en Hansen,
maar het vraagstuk waaraan ten onrechte de
laatste naam verbonden is, in het vervolg aan
te duiden als de berekening van een tweevou
dig snelliuspunt.
Het overvloedige materiaal dat Snellius over
zijn graadmeting heeft gepubliceerd was bij
de heer Haasbroek in toegewijde handen. Hij
heeft het bestudeerd en geanalyseerd, zodat er
een boeiend overzicht uit is gegroeid waaruit
een levendig beeld oprijst van de eerste weten
schappelijk verantwoorde triangulaties. Wat
een minutieus rekenwerk heeft de heer Haas
broek moeten verrichten om dit alles in een
zo aantrekkelijke vorm aan ons door te kun
nen geven. Dit kon alleen gebeuren door
iemand die zich volledig en vol liefde aan die
taak zet en tegen geen moeite opziet; wel
mogen we hem gelukwensen met het zo ge
slaagde resultaat. Er is een cultuurhistorisch
kleinood ontstaan van blijvende waarde. Het
boek is zo boeiend dat men het moeilijk uit
handen kan leggen.
Wie het fraaie boek niet direct in zijn bezit
kan krijgen en er toch graag iets meer over
wil weten, moge ik verwijzen naar de zeer
lezenswaardige recensie van Prof. Dr. S. C.
van Veen in de augustusaflevering van het
Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde.
Van harte sluit ik mij aan bij de grote waar
dering die de heer Haasbroek daarin ontvangt.
De laatste zin hiervan luidt: „Geen enkel
geodeet die zich interesseert voor de wordings
geschiedenis van zijn wetenschap, mag nalaten
kennis te nemen van de interessante inhoud
van dit bijzonder fraai uitgevoerde geschrift."
D. de Vries
206