Beschouwing
aangaande art. SI der Ruilverkavelingswet
door G. J. ten Pas, technisch ambtenaar le kl., Bureau Ruilverkave
ling te Groningen.
In iedere ruilverkaveling komt het voor dat
een rechthebbende slechts één perceel inbrengt
en dit perceel ongewijzigd krijgt toegedeeld.
Is in het verleden de grootte van dit perceel
grafisch bepaald, dan bestaat de mogelijkheid
dat, nu deze grootte bij het plan van toedeling
met gebruikmaking van de huidige ten dienste
staande middelen is berekend, een verschil in
grootte aan het licht zal komen. Geringe ver
schillen tussen oude en nieuwe grootte geven
in het algemeen geen aanleiding tot bezwaren.
Indien evenwel het perceel na ruilverkaveling
aanmerkelijk groter blijkt te zijn, zal bij een
consequente toepassing van art. 10 der ruil
verkavelingswet de „meerdere" oppervlakte
inclusief het aftrekpercentage voor wegen en
waterlopen moeten worden betaald.
Een soortgelijk geval heeft zich onlangs in de
ruilverkaveling „Zuidpolder" voorgedaan.
De eigenaar heeft na de tervisielegging van de
lijst der geldelijke regelingen op grond van art.
102 der ruilverkavelingswet bezwaar gemaakt
tegen betaling van de „meerdere" oppervlakte.
De plaatselijke commissie stelde zich op het
standpunt dat na de tervisielegging van de
lijst der rechthebbenden en de uitkomsten der
schattingen overeenkomstig art. 61 der wet de
rechten van iedere rechthebbende definitief
zijn komen vast te staan.
Belanghebbende kon met deze motivering niet
akkoord gaan, zodat het bezwaarschrift naar
de rechter-commissaris werd verwezen.
Ook de behandeling voor de rechter-commis
saris bracht de partijen niet tot elkaar, waarna
op 20 september 1968 deze zaak voor de
rechtbank diende.
Ik zal mij beperken tot het vermelden van die
gedeelten uit het vonnis welke essentieel zijn
voor onderhavig geval.
Wat het recht betreft:
Overwegende, dat tussen partijen vaststaat:
1. dat reclamant volgens de lijst van recht
hebbenden heeft ingebracht een perceel, ka
dastraal bekend gemeente Grootegast, sectie
C nummer 950, groot 1. 77.30 ha, en dat bij
het in mei 1965 vastgestelde plan van toede
ling aan hem is toegedeeld de op dezelfde
plaats gelegen kavel 566, groot 1.82.60 ha;
dat volgens de eerste schatting de waarde van
het ingebrachte perceel op 1.77.30 ha X 0,35
6.205,50 is gesteld;
dat voor de nieuwe wegen en waterlossingen
het aftrekpercentage is vastgesteld op 2,5, het
geen neerkomt op f 155,26, zodat de netto
toedelingswaarde 6.050,bedraagt;
2. Overwegende, dat nu de plaatselijke com
missie meent, dat hier van overbedeling sprake
is, omdat reclamant heeft ingebracht een waar
de van f 6.050,en toegedeeld krijgt een
waarde van 1.82.60 X f 0,35 f 6.391,
welk voor hem voordelig verschil van f 341,
door hem moet worden betaald;
3. Overwegende, dat reclamant zich hierte
gen verzet op grond, dat hij hetzelfde perceel
als hij had ingebracht heeft teruggekregen,
terwijl daaraan door toedoen van de ruilver
kaveling niets is veranderd;
4. Overwegende, dat de plaatselijke com
missie toegeeft, dat de aan reclamant toege
deelde kavel op dezelfde plaats is gelegen als
het door hem ingebrachte perceel, en dat er
aan de grenzen van het ingebrachte perceel
niets is veranderd, maar staande houdt, dat
zij toch niet identiek aan elkaar behoeven te
zijn, daar immers in het begin van een ruilver-
252