bii veelhoeken van 700 meter en is hij verder van steeds grotere lengten uitgegaan. Daar de meeste veelhoeken, in de gebieden waar met korte ziiden moet worden gewerkt, tussen de 100 en 700 meter lang, lijkt het mij waardevol de tabel uit te breiden voor kortere veelhoe ken. Mogelijk zal blijken, dat men in het ver leden te vaak de tijdrovende hoofdhoekmeting heeft toegepast. Tijdens de meting van de veelhoek wordt steeds na iedere meting van lengten van veel hoekszijden, en van richtingen naar andere veelhoekspunten, de omgeving opgenomen. In de keuze van het oriënteringspunt is men daarbij vrij. De waarnemingen betreffende de veelhoeks meting komen op een speciaal daarvoor ont worpen informatieblad. Die waarbij de omge ving wordt opgenomen eveneens. Voorbeel den van deze en alle informatiebladen, die hier worden besproken, zijn o.a. in de reeds eerder genoemde uitgave van de afdeling Geo desie der T.H. te vinden. Het is de taak van de leider met zo min mo gelijk veelhoekspunten het terrein op te nemen. Heeft hij hiervoor wat feeling en kent hij het terrein goed, dan is hier veel winst te behalen. Het grootste deel van de tijd moet immers worden besteed aan het noodzakelijke kwaad: de meting van de detailveelhoek. Om zo min mogelijk veelhoekspunten te bepalen kan hij eventueel nog gebruik maken van een zgn. losse poot. Dit is een lijnstuk met een bekende lengte georiënteerd op een veelhoekszijde in het beginpunt. Vanuit het eindpunt van dat lijnstuk neemt men de omgeving op. Het ge ringere aantal veelhoekspunten mag natuur lijk niet worden verkregen door te lange voer- stralen te meten; de nauwkeurigheid voldoet dan niet meer aan de te stellen eisen. Over de nauwkeurigheid verder gaande, zij gezegd dat de leider ervoor moet zorgen dat dicht bijeen gelegen en goed verzekerde punten worden op genomen, zo niet uit hetzelfde veelhoekspunt, dan toch wel vanuit twee punten die in een veelhoek zo dicht mogelijk bijeen liggen. De controle op de metingen is een probleem geweest. Een controle door ieder punt twee maal op te nemen vanuit verschillende stand plaatsen van het instrument bleek bijna een verdubbeling van het aantal veelhoekspunten te vragen. Uit economisch oogpunt dus onaan vaardbaar. In gebieden waar de grenzen door tekens (buizen, stenen, enz.) zijn aangegeven is een goede controle het meten van eigenma- ten. Deze zijn snel, meestal zonder jalons, te verzamelen. Aanmetingen van de grenzen in de lijnen van de gevels, die nogal tijd vragen zijn niet nodig. Wel zijn gewenst de afstanden van hoeken van gebouwen naar opgenomen punten in de grenzen. In de praktijk is gebleken dat deze methode, afgezien van de controle, snelle bijhoudingsmetingen met de meetband mogelijk maakt. Een nadeel is dat bij de op name van greppels en sloten, in het algemeen van objecten die men niet afpaalt, piketten moeten worden geslagen om identificatiefou- ten te voorkomen. Een andere mogelijkheid tot controle is de visuele controle in de kaart. Vooral weggrenzen, waarvan men de regel matige loop kent, komen hiervoor in aan merking, zeker als men de grenzen aan beide kanten van de weg opneemt. Een scherpe con trole is het natuurlijk niet; deze methode is daarom alleen toe te passen bij niet scherp aangegeven grenzen, zoals heggen, greppels en sloten. Ook in rechte grenzen is deze con trole toe te passen door hierin één of meer extra punten op te nemen. Het veldwerk dient t.b.v. de automatische verwerking te bevatten: de nummers van de detailpunten, de eigenmaten en de perceel- of kavelnummers. In verband met een vlotte uit werking is het van belang zoveel mogelijk ge hele percelen of kavels af te beelden en alleen percelen of kavels af te beelden die op één kaarteerblad voorkomen; verder is het gewenst de veldwerken zoveel mogelijk noord te oriën teren. Niet alle detailpunten kunnen met de voer- straalmethode worden opgemeten. Ik denk hierbij b.v. aan de knikpunten in een grens binnen een gebouw. Hierdoor kunnen de grootten van de percelen aan beide kanten van de grens niet automatisch worden berekend en is kaartering van de grens met behulp van de elektronische kaarteertafel niet mogelijk. Na tuurlijk kan een oplossing worden gevonden door twee of drie punten van de meetlijn, waarbij de bewuste grens is opgemeten, met de voerstraalmethode te bepalen. De weg om tot de coördinaten van de knikpunten in de grens te komen is dan echter zo omslachtig, dat men deze beter niet kan volgen. De som van de grootten van de twee percelen langs de grens wordt natuurlijk wel berekend. Het is verder niet aan te bevelen alle hoekpun ten van een gebouw op te nemen, zeker niet als daarvoor een extra opstelling van het in strument nodig is. Het beste kan men de baak 245

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1969 | | pagina 5