in de snijpunten van de verlengden van de
buitenste gevels plaatsen. Met de gegevens
verzameld tijdens de meting met de meetband,
moet men dan later, vanuit de gekaarteerde
punten of lijnen, het gebouw op de conven
tionele wijze kaarteren. Bij de opname van de
gebouwen moet de baak vaak buiten het op
te nemen punt worden opgesteld. Men kan van
uit dat punt de baak over een ronde waarde
in de voerstraal verplaatsen en met deze
waarde de tot de baak gemeten afstand corri
geren. Ook kan men de baak zo plaatsen dat
de afstand van het instrument tot het bewuste
punt gelijk is aan die tot de baak. De meetas-
sistent gebruikt hiertoe zijn hoekprisma. Voor
de richtingsmeting moet men dan nog eens
apart op de bewuste hoek van het gebouw
richten. Niet alle meetassistenten kunnen in het
tweede geval zelf de juiste excentrische opstel
ling van de baak vinden. Het eerste geval is
een belangrijke bron van, meestal niet ernstige,
fouten. De fout, die zich in de kaartering
toont, heeft geen invloed op de groottebere
kening als het bewuste punt geen grenspunt
is. Men behoeft voor het herstellen van deze
fout niet extra naar het terrein terug. Is van
uit het hoekpunt echter naar een grenspunt
gemeten met de meetband, dan zal bij vergelij
king van deze afstand met de later uit coör
dinaten berekende lengte een te groot verschil
optreden. Nu moet men wel naar het terrein
terug. De fout, die immers ook in de opname
van het grenspunt kan zitten, en daardoor in
vloed heeft op de groottebepaling, moet nu
worden opgespoord.
Over de opstelling van de baak nog het vol
gende. Het komt voor dat de richting wel,
maar de afstand niet is te meten. Een goede
assistent weet dan soms, na schatten van de
afstand, hoeveel hij de horizontale baak door
moet schuiven om de verschoven index of
nonius voor de waarnemer zichtbaar te maken.
Wat nauwkeurigheid betreft zullen een aan
tal conclusies worden gegeven, die getrokken
zijn na proefmetingen in de omgeving van de
ijkbasis in de Loenermark en de hermetingen
volgens de voerstraalmethode in Suawoude en
Dinther; deze hermetingen hebben het mate
riaal geleverd voor de in het begin van mijn in
leiding genoemde onderzoekingen.
In de Loenermark heeft men, uitgaande van
de ijkbasis, door voorwaartse insnijding een
groot aantal punten bepaald. De nauwkeurig
heid van de lengte van de ijkbasis en die van
de voorwaartse insnijding maakten, dat de be
rekende coördinaten van de bepaalde punten
als afwijkingsloos konden worden beschouwd
ten opzichte van die bepaald door de voer
straalmethode met behulp van optische af
standmeters. De laatste bepalingen zijn ge
daan onder verschillende omstandigheden, met
een drietal instrumenten en door twee waar
nemers. Op grond hiervan heeft met o.a. con
clusies kunnen trekken over de nauwkeurig
heid waarmee met deze instrumenten kan
worden gemeten.
Om de nauwkeurigheid van de metingen vol
gens het lijnenverband te kunnen vergelijken
met die volgens de voerstraalmethode, heeft
men bij de proefmetingen in Suawoude een
300 punten met behulp van drie methoden be
paald. Eerst werden de punten door voor
waartse insnijding zeer nauwkeurig bepaald,
uitgaande van een grondslag verkend, getoetst
en berekend volgens de nu alom bekende cir
cuitmethode. Dezelfde punten werden daarna
bepaald volgens de methode van het lijnen
verband en volgens de voerstraalmethode.
Voor ieder Dunt werden dus drie stellen co-
ordinaten verkregen. Om de invloed van de
idealisatie van de punten bij de verschillende
methoden praktisch uit te schakelen, werden
voor die 300 punten hoeken van huizen en
goed verzekerde punten gekozen.
De onderlinge verschillen tussen de resultaten
van de voorwaartse insnijding enerzijds en die
van de beide andere methoden anderzijds wa
ren zodanig, dat op grond daarvan een dui
delijke uitspraak onmogelijk was. Mogelijk
was de methode van het lijnenverband qua
nauwkeurigheid iets in het voordeel. Vergelijkt
men echter de nauwkeurigheid van de optische
lengtemeting van de geoefende waarnemers
in de Loenermark met die van de minder ge
oefende waarnemers in Suawoude, dan is de
conclusie gewettigd, dat na enige oefening
de beide methoden gelijkwaardig zijn wat de
nauwkeurigheid betreft.
Om U een indruk te geven van de hoeveelheid
fouten die gemaakt kunnen worden nog het
volgende. Bij de metingen in Dinther werd het
instrument 287 keer opgesteld en werden 3127
detailpunten opgemeten. De waarnemingen
werden vastgesteld door 52000 aanstrepingen.
Er bleken er 51, dus l0/on, f°ut te staan. Bij
de veelhoeksmeting werden daarvan 12 en bij
de detailopname 39 fouten, merendeels meter-
fouten, gevonden.
Om een indruk te krijgen van de kostenver-
246