_A als een funktie van de helling a te beschouwen. Alle waarnemingen zijn naar helling gerangschikt en voor elke helling is de vermenigvuldigkonstan- te berekend. Bij alle drie instrumenten is de ver- menigvuldigkonstante geen funktie van de helling. Het reduktiemechanisme funktioneert goed. Ook is uit de waarnemingen afgeleid dat voor deze drie instrumenten de konstante A onafhankelijk van de lengte is. 4.2. Het verband tussen a, en Hoewel de weersomstandigheden en vooral de ondulatie van invloed zijn op de precisie van de lengtemeting is hiermee voorlopig geen rekening gehouden. Op deze wijze wordt overeenstemming verkregen met de situatie zoals deze zich in de normale praktijk voordoet. Daar zal men om ekonomische redenen de metingen niet kunnen staken wanneer ondulatie optreedt, temeer daar dit bij zonnig weer vrijwel de gehele dag het geval kan zijn. Voor elke lengte is de schatting d] van de va- riantie in berekend en per waarnemer en per instrument in de grafieken in figuur 2 door middel van een punt uitgezet ten opzichte van de lengte In alle gevallen geldt dat de kromme óf c/2 goed bij de uitgezette punten aansluit. De waar den voor de koëfficiënt c zijn bij de grafieken vermeld, waarbij dt in cm en in hm is uit gedrukt. Uit de resultaten zijn de volgende kon- klusies te trekken: le. De verschillen tussen de beide waarnemers zijn klein, alleen bij de Redta 002 is door waar nemer D een wat beter resultaat bereikt. Dat de verschillen gering zijn is wel te verwachten, daar de weersomstandigheden en de optische onvolkomenheden van de instrumenten de waar nemingen sterker stochastisch beïnvloeden dan de waarnemer. Dit blijkt als onderzocht wordt met welke precisie gekoïncideerd kan worden. Bahnert [1] heeft dit voor de Redta 002 uit gevoerd en voor het gemiddelde van twee koïnci- denties gevonden: (crcm)2 0,64 (/hm)2 bij ge middelde omstandigheden. Deze varianties zijn veel kleiner dan de in figuur 2 weergegeven óf, zodat verwacht mag worden dat elke normale waarnemer met dezelfde precisie lengten zal meten. 2e. Worden voor beide waarnemers de koëffi- ciënten c gemiddeld, dan geeft dit voor de drie onderzochte instrumenten: 6,2, 6,1 en 6,6. Hier uit is niet zonder meer te konkluderen dat met de drie instrumenten met eenzelfde precisie leng ten kunnen worden gemeten. De weersomstan digheden bij de metingen met de kern DKRT waren beduidend beter dan voor de twee andere instrumenten. Dit volgt uit onderstaande tabel waar de percentages zijn aangegeven van de metingen zonder ondulatie, van de metingen met enige, nog niet hinderlijke ondulatie en van de metingen met veel ondulatie. Hiermee rekening houdend, kunnen we stellen: Voor de DKRT geldt onder vrij gunstige weers omstandigheden (ff/cm)2 6(/hm)2 met 110 m. DKRT.waam. D DKRT, waarn v R 8 Radta, waarn. D. Radta, waarn. v.R RDH. waarn D. V- 70 I* RDH,waarn. v. R i'- 6,3 I1 Figuur 2 11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 11