Registratie Instrument DKRT Redta 002 RDH geen ondulatie 53% 47% 54% enige ondulatie 37% 8% 4% veel ondulatie 10% 45% 42% Voor de Redta 002 en de RDH geldt onder ge middelde weersomstandigheden (cr,cm)2 6 (/hm)2 met l 110 m. 4.3 Invloed van de weersomstandigheden op de precisie van de lengtemeting Het is van belang te weten in hoeverre de on dulatie beperkingen oplegt aan de lengtemeting met dubbelbeeldafstandmeters. Het koïncideren vergt meer inspanning en de spreidingen in de waarnemingen worden groter. In dit geval wordt waargenomen op een horizontale baak, zodat alleen de ondulatie in horizontale richting van belang is. Kukkamaki [2] heeft veel onderzoek verricht om de ondulatie kwantitatief te beschrij ven. Hij legde het verband vast tussen de verti- kale en de horizontale beweging der beelden. Voor de horizontale beweging is afgeleid dat deze beweging niet lineair met de afstand toe neemt. Het is dan ook de vraag of bij sterke ondulatie en voor grotere lengten nog wel geldt dat ol evenredig met toeneemt. Voor metingen met sterke ondulatie en voor metingen zonder ondulatie is daarom nogmaals dj berekend en in figuur 3 ten opzichte van uitgezet door middel van respectievelijk een punt en een cirkeltje. De kromme dj cl2 is zo goed mogelijk aan de berekende waarden dj aangepast; de waarde voor c is in de figuren vermeld. Uit de grafieken blijkt dat voor de Redta 002 en de RDH de functie aj c/2 voldoet, zowel voor metingen onder gunstige als onder ongunstige omstandig heden. Voor de DKRT gaat voor de metingen met veel ondulatie de berekende kromme niet goed door de uitgezette waarden dj. Daarom is voor dit instrument de koëfficient c uit dj cl2 nogmaals berekend, maar nu voor lengten kleiner dan 85 m. Voor de twee waarnemers is gevonden: (07cm)2 7,0(/hm)2 en (/r,cm)2 6,6 (/hm)2. Deze funktie is in de grafieken met een stippellijn aangegeven. De funktie dj c/2 blijkt nu wel te voldoen. Uit de resultaten zijn de volgende konklusies te trekken le. Onder gunstige omstandigheden (geen of weinig ondulatie) geldt voor alle drie instrumen ten: (er,cm)2 4(/hm)2 met 110 m. 2e. Onder ongunstige omstandigheden (sterke ondulatie) geldt voor alle drie instrumenten: 12 14-1 I DKRT, waarn. D. erf - 11,0 l' R-3) 3,5 /'(R-1 5? voor R - 3 o voor R DKRT,waarn. v.R. 'af - 9.0/'(R =3) if- 4,0 R 1 Redta, waarn. D. er' 6.6/' R -3) if - 3.7/' (R - 1 Redta, waarn. v.R. if 6.8/'(R - 3) if - 4,7/'(R - 1 RDH.waarn. D. if - 7.6/'(R - 3) if - 3.3 l' (R 1 RDH.waarn. v.R. if 7.7/' (R- 3) if - 4,8/' R 1 Figuur 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1970 | | pagina 12